g. de gronden, aangeduid met Rof U, met een bebouwing, bestaande uit een beganegrond en twee verdiepingen; h. de gronden, aangeduid met S en V, met een bebouwing, bestaande uit een beganegrond en twee verdiepingen, waarboven een kap of kapverdieping;

i. de gronden, aangeduid met T, met een bebouwing, bestaande uit een beganegrond, tenminste twee verdiepingen, waarvan de bovenste door een zadeldak wordt afgedekt, tenzij de bebouwing meer dan twee verdiepingen mocht tellen. 2. Een kap en een kapverdieping moeten over de volle diepte der perceelen reiken.

Artikel 3

I. Behoudens het hierna bepaalde mogen de gronden slechts worden bebouwd met woningen.

2. De gronden, aangeduid met N, mogen slechts worden bebouwd met winkels, berg- en werkplaatsen, garages of bedrijven, met daarbij behoorende woningen, eventueel met afzonderlijke bovenwoningen.

3. De gronden, aangeduid met D, tevens gebruikt worden voor het bouwen van winkels. 4. In perceelen, welke aan de kruising of ontmoeting van twee straten liggen, en waarvan het onbebouwd blijvende terrein aan een der straten grenst, voor zoover die perceelen deel uitmaken van de gronden, aangeduid met E, F, H, J, K, P, Q, R, S, of U, en voor zoover ter plaatse geen voor- of zijtuinen zijn voorgeschreven, mogen winkels gevestigd worden. '

Artikel 3

I. a. Op de gronden, aangeduid met D, moeten 4 woningen Loven elkaar gebouwd worden. J

b. Op de gronden, aangeduid met moeten 4 woningen boven elkaar gebouwd worden, of wel 2 woningen, waarvan de bovenste woning de tweede en derde verdieping bevat. c. Op de gronden, aangeduid met E, moeten 3, en in de gevallen, dat Burgem.eester en Wethouders overeenkomstig het bepaalde in art. 11 lid c, een vierde verdieping vorderen, 4 woningen boven elkaar gebouwd worden, of wel 2 woningen, waarvan de bovenste woning de tweede en derde verdieping bevat. d. Op de gronden, aangeduid met R, S, U of V, moeten 3 woningen boven elkaar gebouwd worden en op die, aangeduid met T, tenminste drie WOOtOgea boven__elka_ar.

e. öp de gronden, aangeduTd met J, K, of Q, moeten bovenen benedenwoningen gebouwd worden. f. De huizen, welke op de gronden, aangeduid rnet A, B, C, F, G, H, of P gebouwd worden, moeten blijkens de indeeling en de inrichting, bestemd zijn voor de huisvesting van één Bezin. |

2. Een kapverdieping, moet óf geen andere vertrekken dan slaapkamers bevatten, in welk geval zij blijkens de indeeling bij de onmiddellijk eronder gelegen woning rnoet behooren, óf worden bestemd tot bergruimten voor alle woningen van het betrokken Berceel. |

3. Het aantal woningen, dat krachtens het bepaalde in lid i, boven elkander moet of mag worden gebouwd, wordt met één verminderd, indien een winkel of een bedrijf e.d. in de plaats treedt van een woning.

Artikel 4

. I I. De gronden, aangeduid met L, mogen alleen gebruikt worden voor het daarop bouwen van een monumentaal gebouw, te bestemmen tot flatgebouw, met dien verstande, dat de daarin voorkomende woningen uitsluitend mogen worden gebezigd elk voor de huisvesting van één gezin en worden uitgerust met de voorzieningen, welke de gemeenschappelijke bediening van de woningen ten doel hebben, een en ander ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, of wel voor een café-restaurant, hotel, bioscoop of kantoorgebouw, of andere door Burgemeester en Wethouders te bepalen doeleinden. |

2. De gronden, aangeduid met M, mogen alleen gebruikt worden voor het daarop bouwen van een monumentaal gebouw met bijzondere bestemming als café-restaurant, vergaderlok''al, hotel, bioscoop, winkelgebouw (warenhuis) en of andere door Burgemeester en Wethouders te bepalen doeleinden. g. De grond, aangeduid met O mag alleen gebruikt worden voor het daarop bouwen van een kerk met daarbij behoorende Bebouwen en.of andere, door Burgemeester en Wethouders te doeleinden. |

De grofod, aangeduid met W, mag alleen gebruikt worden^

voor een monumentale bebouwing met nader door Burgemeester en Wethouders te bepalen bijzondere bestemming.

Artikel 5

I. De woningen mogen, gemeten van den bovenkant van den vloer van den beganegrond tot den bovenkant van het plat of dakbeschot, tusschen den buitenkant van de buitenmuren en tusschen het hart van de perceelsscheidingsmuren (voor zoover gemeenschappelijke ruimten aanwezig zijn voor meerdere woningen het hart van deze ruimten) geen kleineren inhoud hebben dan; a. voor die, te bouwen op de gronden, aangeduid met C, van 900 M~’.; I

b. voor die, te bouwen op de gronden, aangeduid met G, van 800 M®.; c. voor die, te bouwen op de gronden, aangeduid met A, B, F, FS van 500 M“.; d. voor die, te bouwen op de gronden, aangeduid met D, van samen 2000 per perceel; p

[ e. voor die, te bouwen op de gronden, aangeduid met DS van samen 1800 M®. per perceel, indien 4 woningen boven elkaar gebouwd worden of samen 1300 M®. per perceel, indien twee woningen boven elkaar gebouwd worden; f. voor die, te bouwen op de gronden, aangeduid met E, H, of J, van 450 M\ gemiddeld per woning per perceel, met dien verstande, dat, indien op de gronden, aangeduid met E, niet meer dan 2 woningen boven elkaar worden gebouwd, dit minimum 600 moet |

g. voor die, te bouwen op gronden, aangeduid met K of! L, van 400 gemiddeld per woning per perceel, met dien i verstande, dat voor de woningen, te bouwen op de grondeii, aan-: geduid met L, voor deze berekening de inhoud van de ruimten,: bestemd voor gemeenschappelijke bediening en gemeenschappelijk! gebruik, in VMIIIBp gebracht img wwden; ;

h. voor die te büiüwen op de” gronden, aangeduid met T, van 360 gemiddeld per woning per perceel, waarbij de deelen van de woning gelegen in het dak, voor de helft in de berekening worden opgenomen; |

i. voor die te bouwen op de gronden, aangeduid met P, van 330 _ J

k. voor die te bouwen op de gronden, aangeduid met Q, van 330 M'*. gemiddeld per woning per perceel; l. voor die te bouwen op de gronden, aangeduid met Rof S, van 300 M“ gemiddeld per woning per perceel. 2. De woningen mogen, gemeten tusschen het hart van de perceelsscheidingsmuren, geen geringere breedte hebben dan: a. voor die, te bouwen op de gronden, aangeduid met F, van 6 M.; |

b. voor die, te bouwen op de gronden, aangeduid met H, van M.

\Artikel 6 I

I. De bebouwing van de gronden, aangeduid met A, Bof C, moet zoodanig geschieden, dat door de huizen niet meer van elk bouwperceel wordt ingenomen dan 22 %, die van de gronden, aangeduid met G, zoodanig, dat dit percentage niet meer dan 30 bedraagt. Ter bepaling van dit percentage worden niet medegerekend terrassen, trapjes en dergelijke gedeelten van gebouwen, ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders, mits deze niet hooger reiken dan 0.80 M. boven den beganegrond, gemeten boven het peil der aangrenzende straten, terwijl voor gebouwde huizen de grond, welke voor den bouw dier huizen is bestemd» als één bouiWerceel wordt beschouwd.

2. Voorts moet de bebouwing van de gronden, aangeduld met A, B, C of G, zoodanig geschieden, dat de afstand van de opstallen tot de straat niet minder dan 5 M. en tot de overige grenzen van het bouwperceel niet minder dan 4,5 M. bedraagt. Voorts moet de bebouwing geschieden:

! voor de gronden, aangeduid met A, met vrijstaande huizen» blokken van tenminste 28 M. en ten hoogste 32 M. lengte; b. voor de gronden, aangeduid met B of C, met vrijstaande huizen of met vrijstaande huizenblokken, bestaande uit ten hß—te 1 huizen.

Artikel 7

I. Op de gronden, aangeduid met A, B, C of G, mogen behalve de in artikel 6 bedoelde opstallen worden gebouwd, priëelen en hokken en bij de eenzijdig aangebouwde en vrijstaande huizen, tevens garages, mits deze laatste met een kap worden afgedekt. Deze priëelen, hokken en garages mogen niet worden gebruikt voor de uitoefening van een bedrijf; zij mogen op de zij- en de