gphnilw op kortereti afstand dan de voorgeschrevene| billijk, raadzaam of noodig maken; _ J

~ villabóuw van kleinere afmetingen, indien vóór het vaststellen dezer verordening in de onmiddellijke omgeving van het terrein bebouwing van kleinere afmetingen reeds was toegestaan; |

ƒ. de'stichting‘ van een voor den openbaren dienst bestemdj rijks-, provinciaal-, gemeente- of waterschapsgebouw, M kerk, een school of een inrichting van openbaar nut of IH| ontspanning;

g. de stichting’van een bij het hoofdgebouw behoorende tuinmanswoning, garage of ander bijgebouw.

HOOFDSTUK 111

Aanwijzing van het gedeelte der gemeente, waarin winkels, pakhuizen en opslagplaatsen mogen worden opgericht, enz., en verbod om elders in de bebouwde kom der gemeente winkels, pakhuizen en opslagplaatsen op te richten, enz.

Artikel 8 , , • j .4 Behoudens het bepaalde bij of krachtens de hinderwet en de op die wet steunende gemeentelijke verordeningen, wordt voor het oprichten, hebben of gebruiken van een winkel, een pakhuis en een al dan niet overdekte opslagplaats, aangewezen het gedeelte der gemeente, op de bij deze verordening behoorende kaart ts. in geel aangeduid.

A-tlHcq! q Het is verboden elders in de bebouwde kom der gemeente een winkel, een pakhuis en een al dan niet overdekte opslagplaats, op te richten, te hebben of te gebruiken.

Artikel 10 ■ • r 1 Het bepaalde in art. 9 is niet van toepassing op winkels, pakhuizen en opslagplaatsen, welke bij het in werking treden dezer verordening reeds bestonden of in verband waarmede op dat tijdstip reeds een bouwvergunning is verleend.

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd, onder tiader door hen te stellen voorwaarden, van het in art. 9 bedoelde verbod vrijstelling te verleenen, ten aanzien van die winkels, pakhuizen en opslagplaatsen, welke naar hun oordeel met het oog op cle behoeften der ingezetenen noodig zijn.

HOOFDSTUK IV

Aanwijzing van het gedeelte der gemeente, waarin andere met riame genoemde inrichtingen mogen worden opgericht, enz., en verbod om elders in de bebouwde kom der gemeente zoodanige inrichtingen op te richten enz.

Artikel 12

1. Behoudens het bepaalde bij of krachtens de hinderwet en de op die wet steunende gemeentelijke verordeningen, worden voor het oprichten, hebben of gebruiken van: a. drukkerijen en boekbinderijen; b. houtbewerkingsinrichtingen; c. wasch- en strijkinrichtingen; d. motor- en rijwielherstelplaatsen; e. bedrijfsgarages; J

aangewezenTietledeelte der gemeente, op de bij deze verordening behoorende kaart C. in groen aangeduid. |

2. Onder bedrijfsgarage wordt verstaan elke ruimte, welke kennelijk is bestemd tot berging van motorrijtuigen ten behoef van het uitoefenen van een bedrijf, als het verhuren, herstellM of bewaren van motorrijtuigen en het onderhouden van MS autobusdienst of autobesteldienst.

A-tlilcbl 13 j Het is verboden elders in de bebouwde kom der gemeente de in art. 12 genoemde inrichtingen op te richten, te hebben ot te gebruiken.

Artikel 14 ,i „ Het bepaalde in art. 13 is met van toepassing op die inricntingen, welke bij het in werking treden dezer verordening reeds bestonden of in verband waarmede op dat tijdstip reeds een bouwvergunning is verleend.

15 Burgemeesters en Wethouders zijn bevoegd, onder nader door hen te stellen voorwaarden, van het in art. 13 bedoelde verbod vrijstelling te verkenen ten aanzien van die inrichtingen, welke naar hun oordeel met het oog op de behoeften der ingezetenen noodig zijn.

HOOFDSTUK V

Overige bepalingen

Artikel 16 1. Het is verboden van een vrijstelling, krachtens deze verordening verleend, gebruik te maken anders dan inachtneming der voorwaarden en bepalingen, waaronder zij is verleend. 2. Het niet in acht nemen daarvan doet de verleende vrijstelling vervallen, onverminderd de strafbepaling.

Artikel 17 . Hij, die handelt krachtens een vrijstelling, hem overeenkomstig deze verordening verleend, is verplicht die vrijstelling aan de in art. 68 der woningwet genoemde ambtenaren op hun eerste aanvraag ter inzage te geven.

Artikel 18 Bestuurders van rechtspersonen zijn verplicht er voor te zorgen dat ten aanzien van den aard van de bebouwing en het gebruik van gronden, toebehoorend aan of in gebruik bij de rechtspersonen, wordt voldaan aan de bepalingen dezer verordening.

19 Overtreding van het bepaalde bij deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.

Artikel 20 , j j i Deze verordening kan worden aangehaald onder den titel „Bebouwingsvoorschriften”. Zij treedt in werldng op den eersten dag der maand, volgende op die, waarin zij is afgekondigd. Bij het inwerking treden dezer verordening vervallen de bebouwingsvoorschriften, vastgesteld bij raadsbesluit van 26 Jum 1928, met de sindsdien daarin aangebrachte wijzigingen en aanvullmgM, benevens art. 4, vierde lid der bouwverordening, vastgesteld bij raadsbesluit van 20 April 1926.

(Vastgesteld in de Raadszitting van 9 Mei 1934)-

BEBOUWINGSVOORSCHRIFTEN ZUID II (ROTTERDAM)

Artikel 1 , 1 • j u- Op den grond, in het plan bestemd voor straat, plein, daarbij behoorende beplanting en dergelijke, mogen kleine inrichtingen als transformatorenhuisjes, kiosken, wachthuisjes, enz. worden gebouwd.

Artikel 2

a. Op den voor woningbouw bestemden grond mag uitsluitend een aaneengesloten, voor bewoning ingerichte bebouwing worden gesticht, tenzij geheel of gedeeltelijk voor de bebouwing een andere bestemming is aangegeven. , . b. Op de teekening is aangegeven, waar tusschen de te bouwen panden grond onbebouwd moet blijven.

Op den grond, in het plan bestemd voor niet voor bewoning ingerichte bebouwing, mogen alleen kerken, scholen, «lusea, kantoorgebouwen, warenhuizen en daaraan naar hun aard gelijk te stellen gebouwen, met bijbehoorende werken worden gebouwd.

Op den grond, in het plan bestemd voor bijzondere bebouwing, mogen alleen flatgebouwen, hotels, vereenigingsgebouwen en daaraan naar hun aard gelijk te stellen gebouwen worden gebouwd.

het plan is aangegeven, bestemd voor open opslagplaatsen, speelterreinen e.d.