plan moeten we ook wijzen op de bij de slechting der vestingwerken tot stand gebrachten aanleg, het Keizer Karelplein met zijn ruime en welbeplante boulevards. Terecht wijst de ontwerper erop, hoe deze uiting van burgerzin en burgertrots nu, na zoovele jaren, nog vruchten afwerpt bijv. voor de verkeersvraagstukken.

Alleen door dezen aanleg is het nu mogelijk, aan de eischen, die het verkeer tegenwoordig stelt, te voldoen; zelfs op een uitermate bevredigende wijze en zonder belangrijk in te grijpen in de bestaande toestanden. Het verkeersschema laat dit zien: de beide verkeersknoopen, en de meeste der uitvalswegen in zuidelijke en oostelijke richting, zijn aangelegd in die dagen. De oude stadskern heeft alleen haar eigen zakelijk verkeer (bijv. met de Waalkade) en haar eigen interlocaal verkeer te verwerken; het doorgaand verkeer gaat er volkomen langs.

Het hoofdwegenschema heeft naast de radiale wegen een aantal duidelijke gordelwegen, waarvan een, de middelste, zich nog weer verdubbelt. De eerste gordel buiten de oude vesting dient nog duidelijk het onderlinge wijkverkeer, waaraan groote behoefte is door de scheiding der verdiepte spoorweg-ingravingen. Naarmate de gordel verder van de kern ligt, verzwakte de verkeersfunctie, en wordt vervangen door een groen-verband, dat in den eersten gordel nog minder krachtig spreekt. Het valt wat tegen dat de stad Nijmegen met haar beroemde omstreken, zoo weinig en zoo weinig belangrijk groen in eigendom heeft in haar onmiddellijke omgeving. Des te noodiger zijn de groenstrooken langs sommige straten in de woonwijken, die dan ook in ruime mate voorkomen. Als element van dezelfde strekking moet ook worden genoemd de doorgetrokken Batavierenweg, die boven langs de steile helling van het heuvelland loopt en een zeldzame gelegenheid tot wijde vergezichten opent.

Na wat ik over de verwildering der bebouwing langs de bestaande wegen vermeldde, is het wel duidelijk dat deze gordelwegen den ontwerper veel hoofdbrekens moeten hebben gekost. Overal brachten de bestaande bebouwingen de overzichtelijkheid der tracé’s in gevaar, en de diep liggende spoorwegen vergrootten de moeilijkheden. Dit voorop stellende, mag men van een zeer gelukkige oplossing spreken; al heeft het totale tracé een eigenaardigen hoofdvorm gekregen, het doel der gordelwegen wordt toch nergens geheel losgelaten en zij vormen tezamen met de verdere groenstrooken een behoorlijk samenhangend geheel in het bebouwingsorganisme.

Als openbaar groen is een uitgestrekt volkspark op de Goffert, in het Zuidwesten, opgenomen, dat vele mogelijkheden biedt, en een uitstekende ligging heeft. Daarnaast is ook als stadsbezitting het Mariabosch te noemen in het Z.0., dat als zoodanig blijft bewaard.

Op grooteren afstand, buiten de gemeentegrenzen, heeft de stad meer uitgebreide plantages, die op den duur zeker een zeer wenschelijke aanvulling kunnen geven van de wat schrale stedelijke groencomplexen.

De bebouwingsbestemming leverde minder moeilijkheden, en toont een zeer aannemelijk beeld. De hooge gronden zijn bestemd voor woonwijken, meest voor middenstand en villabouw, hoewel ook hier en daar aan kleine arbeiderswijken is gedacht. In het lage land, de omgeving van Hees, is de verhouding omgekeerd.

Hier domineert sterk de arbeiderswoning. Dit sluit zich zeer gelukkig aan bij de ontworpen havens- en industriekwartieren bij den mond van het Maas-Waal kanaal. De ontsluiting van deze gronden brengt mee de ondertunneling van het hooggelegen spoorwegemplacement.

Gerekend is op een totale bevolking van 120.000 inwoners in 1960, wat zeker niet overdreven mag heeten, gezien den snellen groei van Nijmegen, waarvan het inwoneraantal tusschen 1878 en 1933 van 24.400 tot pl.m. 87.000 steeg en dat tot de groep der snelstgroeiende steden van ons land behoort. Mocht een verdere uitbreiding der volkshuisvesting noodig blijken, dan reserveert het plan-in-hoofdzaak daartoe de gelegenheid. Als factoren van den groei zijn eigenlijk alle gebruikelijk voorkomende in gelijke mate aanwezig: industrie, handel, vreemdelingenverkeer. Deze worden in de naaste toekomst versterkt door de nieuwe Waalbrug, in aanbouw, het Maas-Waal kanaal, reeds in gebruik en de R.K. Uniyersiteit die nog niet tot volle ontplooiing van de mogelijkheden is gekomen.

De bebouwingsbestemming is in elf klassen onderscheiden. Het is niet doenlijk, in kort bestek een indruk te geven van de hoeveelheid arbeid en van de tijdroovende detailstudie, die het opmaken dezer voorschriften heeft gekost. leder, die dit heeft meegemaakt, weet dat het stellige voornemen, zich tot enkele duidelijke hoofdonderscheidingen te bepalen, bij de aanpassing op de kaart toch steeds weer leidt tot onder-verdeelingen en dat verdergaande differentiëering voortdurend dreigt. Hoever de gemeente in het algemeen belang hiermee moet gaan, is een lastige vraag, die in elke gemeente anders zal worden beantwoord.

Een eigenaardige clausule bepaalt dat uit billijkheid jegens den eigenaar na twaalf jaar de bestemming van grond „ten openbare nutte” vervalt, tenzij de gemeente de gronden in dien tijd in eigendom heeft verkregen. De twaalf jaar worden bepaald door den termijn van herziening uit de Woningwet, 10 jaar, te vermeerderen met een paar jaar voor de procedure der herziening. De be – doeling is, dat bij de herziening opnieuw zal worden overwogen, of die terreinen voor publieke doeleinden bestemd dienen te blijven. Maar moet, indien dit de wensch zou zijn, daarmee dan aankoop of onteigening gepaard gaan op dat tijdstip? Dat is in een plan, dat voor rond 30 jaar is opgezet, toch in vele gevallen voortijdig? En wordt hier eigenlijk niet onnoodig vooruitgeloopen op de gevolgen van een bestemming die bij de herziening noodig zal worden geacht?

Interessant zou het zijn te weten, welke gedragslijn in het plan is aangenomen ten opzichte van gronden, die geen bestemming tot eenige exploitatie hebben gekregen, bijv. buitens. Oppervlakkig geeft het plan een indruk dat de behandeling nogal uiteenloopt; het eene terrein is geheel gespaard, een ander voor een deel gespaard en weer een ander is geheel verkaveld. Dit is bijv. het geval met het Kopsche veld, toch een der mooiste stukjes uit den omtrek der stad, met de reeds genoemde uitzichten op de Ooy aan den rand. Blijkbaar heeft de goede of kwade wil van den eigenaar sterk meegesproken. Ik zou niet graag durven beweren dat dit zoo maar anders mogelijk ware geweest. Er is in dit opzicht nog weinig overeenstemming in de toepassing der middelen uit de Woningwet; zeer uiteenloopende opvattingen komt men in deze materie nog tegen.