band met de enorme waardedaling van de opstallen onder de huidige omstandigheden veel te hoog zijn.

Niet iedereen is het hiermede eens. Immers de gemeente of de particulier, die in den goeden tijd bouwgrond heeft verkocht, denkt er thans niet aan, een deel van den eertijds bedongen prijs te restitueeren. Evenrnin zouden in een tijd van prijsstijging de erfpachters ertoe bereid zijn, een hoogeren canon te betalen.

Voegt men hieraan nog toe dat door de daling van den rentevoet en de daardoor mogelijk gemaakte conversie van gemeentelijke leeningen, de canons, die nog op een hooge rente zijn gebaseerd, zouden kunnen worden verlaagd en dat de gemeenten ook hiertoe niet bereid blijken, omdat deze verlaging slechts een deel van den woningvoorraad zou treffen en dus vermoedelijk niet tot huurverlaging zou leiden, dan heeft men een klein overzicht van de vragen en moeilijkheden, die in verband met de gemeentelijke grondpolitiek en het erfpachtsstelsel den laatsten tijd naar voren zijn gekomen.

Het is daarom zeer te waardeeren dat Dr. G. Th. J. Delfgaauw een studie heeft gewijd aan de grondpolitiek der gemeente Amsterdam.

De schrijver behandelt achtereenvolgens: de gemeentelijke grondpolitiek vóór het erfpachtsstelsel, het erfpachtsstelsel, de financiering van het grondbezit, de beteekenis van de gemeentelijke grondpolitiek voor stadsuitbreiding en stadsontwikkeling en ten slotte de prijsvorming van den grond.

Dit boek geeft een belangwekkend overzicht van de historische ontwikkeling van de gemeentelijke grondexploitatie, waarbij allerlei vragen, die eertijds groote strijdpunten vormden, naar voren komen, als: bijschrijving van rente en aflossing met het oog op de waardestijging der terreinen (voor het eerst toegepast in 1902), verkoop of erfpacht, uitgifte tegen marktprijs of tegen kostprijs, enz.

De laatste kwestie was bizonder actueel in een tijd, toen de marktprijs hooger was dan de kostprijs. Uitgifte tegen kostprijs, hoe gewenscht ook met het oog op de belangen van de volkshuisvesting, leidde tot speculatie in erfpachtsgronden.

Onder de huidige omstandigheden is zij op een andere wijze actueel geworden, doordat de kostprijs nu hooger is dan de marktprijs, d.w.z. hooger dan door de bewoners der te bouwen woningen kan worden gedragen.

De schrijver gaat er terecht van uit dat de grondprijs bepaald wordt door de ontwikkeling van de stad. De grondprijs is een functie van de huur en niet omgekeerd.

De kosten van het bouwrijp maken van den grond hebben geen invloed op den marktprijs. Verhooging van deze kosten kan „alleen tot uitdrukking komen in een verlaging van den prijs, die voor den ruwen grond betaald wordt” (blz. 157). De schrijver concludeert hieruit dat de gedragslijn van de gemeente Amsterdam om zooveel mogelijk alle kosten van de stadsuitbreiding ten laste van de grondexploitatie te brengen, op de volkomen juiste gedachte berust, dat het langs dezen weg mogelijk is, om de waardestijging, welke de periferie-terreinen ondergaan, althans ten deele te doen strekken tot het totstandbrengen van allerlei voorzieningen ten nutte van de gemeenschap.

Al moet het in beginsel onjuist worden geacht dat de kosten van breede verkeerswegen, bruggen en andere groote werken, die evenzeer de bewoners van andere stadswijken dienen, ten laste van een enkele wijk worden gebracht, het door den schrijver geconstateerde feit kan niet worden tegengesproken. Het bewijst echter dat men zich met de grondexploitatie in een vicieusen cirkel bevindt.

In dezen tijd roept alles om verlaging, ook verlaging van de kosten van bouwterrein. Er zou alles voor te zeggen zijn om hieraan tegemoet te komen door in deze moeilijke omstandigheden met wat soberder eischen genoegen te nemen, ten einde huisvesting van de minstbetaalde arbeidersgroepen op economische basis mogelijk te maken. Het is de vraag, of het zoo erg is, wanneer een tijdens deze ernstige crisis gebouwde stadswijk het nageslacht zou herinneren aan den moeilijken tijd, dien het Nederlandsche volk thans doormaakt.

Maar achter de gewenschte versobering staat als schrikbeeld de prijs van den ruwen grond, die ten slotte alle voordeelen opeischt en maakt dat de versobering niet leidt en niet leiden kan tot lagere huren.

De schrijver verwerpt terecht uitgifte van bouwterrein beneden den kostprijs. De volledige stichtingskosten van een woning, met inbegrip dus van de terreinkosten, behooren in de huur dekking te vinden. Hier staat ook de schrijver voor den vicieusen cirkel, orndat de markthuur der woningen tenslotte den grondprijs beheerscht. ‘

Naar zijn meening kan de gemeente, indien zij over voldoenden grond in het uitbreidingsgebied beschikt, de stremming van het aanbod doorbreken en den prijs van den bouwrijpen grond drukken tot zoodanig niveau, dat bij specifieke toerekening voor den grond niet meer beschikbaar is dan een prijs, welke met de landbouwwaarde in overeenstemming is. De schrijver acht dit althans in beginsel denkbaar, „al zal het niet eenvoudig zijn om alle moeilijkheden te overwinnen, welke aan een dergelijk beleid in den weg staan.”

Vooralsnog blijft dus de moeilijkheid bestaan, dat verlichting van eischen met leidt tot verlaging van de huren, doch alleen tot stijging van den prijs van den ruwen grond. De z.g.n. Zandophoogingscommissie heeft dit ook ingezien en daarom geadviseerd tot een belangrijk minder intensieve bebouwing, ten einde de stijging van den prijs van den ruwen grond binnen beperkte grenzen te houden. ! • 4 . –

De roep om matiging van eischen ten einde tot lagere huren te komen, zal op hetzelfde gevaar moeten afstuiten. De schrijver komt niet tot een oplossing van de moeilijkheid, hoe men, voor het heden, tot zoodanige prijzen voor den bouwgrond kan komen, dat woningen zullen kunnen worden gebouwd van belangrijk lagere huur dan thans. Ava—- 1 4 « ...

Echter ook zonder een antwoord op deze actueele vraag is zijn studie van belang, omdat zij het inzicht kan verhelderen in het ontstaan en de ontwikkeling van een instelling, die voor de volkshuisvesting zoo groote beteekenis kan hebben als het gemeentelijk grondbedrijf.

's Gravenhage, December 1934

H. G. VAN Beusekom

NIEUWE AANWINSTEN VAN DE BIBLIOTHEEK

In November 1934 zijn ingekomen:

Praag, M. M. van. Administratie en administratief recht. Openbare Les gehouden op 5 Noveniber 1934 de aanvaarding vati het ambt van privaat-docent aan de Rijksuniversiteit te Leiden, 1934, 39 blz.

Uittreksel van het Verslag der Stichting Contrólewoningen te s Oravenhage over het jaar 1933. Verslag van de werkzaamheden van het Bouw- en Woningtoezicht te Nijmegen over 1933.

Wagner, Martin, Die neue Stadt im neuen Land, 1934, 24 blz. Waldram, Percy J., and J. M. Waldram, The Use of Photographs m Town Planning and Design, 1934, 24 blz. Simon, The Anti-Slum Campaign, 1933, VIII, 203 blz.

Howard, S. Pascoe, Preparation of Schemes and Orders under A Town and Country Planning Act, 1934, IX, 81 blz. A National Housmg Policy, Report of the National Housing Comrruttee, 1934, 85 blz.

WETTEN, KON. BESLUITEN, ENZ. HUURBEPALING

’s Gravenhage, 6 November 1934

Tengevolge van de renteverlaging van Woningwetvoorschotten komen voor de wrschillende woningcomplexen zeer uiteenloopende bedrapn vrij. Teneinde daarvan een zoo nuttig mogelijk gebruik te maken en te voorkomen, dat de verhouding tusschen de huren der complexen ten ongunste wordt gewijzigd, is een oordeelkundige verdeehng dier gelden over de in de gemeente aanwezige complexen, waarviwr thans nog over Rijksvoorschotten wordt beschikt, noodzakelijk. Verrekening van gelden tusschen de verschillende coinplexen zal hiervan het gevolg zijn, ongeacht of deze behooren tot dezelfde of tot verschillende corporaties, of tot die welke door de gemeente worden geëxploiteerd. Voor deze verrekening zal de volgende regeling gelden»

De verschillen tusschen de over het exploitatiejaar 1933/1934 c.q. het kalenderjaar 1934 geldende annuïteiten en die, welke na de renteverlaging worden gevorderd, worden gebracht ten bate van een fonds voor huurverlaging, dat wordt beheerd door Burgemeestei- en Wethouders der betrokken gemeente. Ten laste van dit fonds worden gebracht de gelden benoodigd tot dekking van