de huurverlagingen der verschillende complexen, welke door den Directeur-Generaal van de Volksgezondheid zijn goedgekeurd na IQ Mei 1934. Een eventueel resteerend bedrag wordt bi) de bepaling der exploitatie-tekorten ter vaststelling van de bpdragM in aanmerking genomen. |

"jaarlijks leggen Burgemeester en Wethouders bij hun verzoek om vaststelling van de bijdragen over een gespecificeerde opgav» vaa de baten en lasten van het bedoelde fonds.

Teneinde de verrekening der gelden mogelijk te maken, zullen de vervaldagen van alle annuïteiten door een gemeente voor Woningwetvoorschotten verschuldigd op één datum worden bepaald. De data, welke voor de verschillende gemeenten zullen gelden, worden vastgesteld door mijn ambtgenoot van Financiën en mij. J

brengen van cle vervaldagen van alle annuïteiten op gêii zelfden datum zal gepaard gaan met berekening van rente over de schuldrestanten der voorschotten over de tijdvakken van den laatsten oorspronkelijken vervaldag tot den eersten nieuwen ver valdag van elke annuïteit.

Dê Minister van Sociale Zaken, w-g. J. R. Slotemaker de Bruine

Aan de gemeentebesturen

’s Gravenhage, 7 December 1934

In aansluiting aan mijn schrijven d.d. 19 Mei 1934, No. 4300 M ' P.C., Afdeelmg deel ik U het navolgende mede.

i”Tlneinde dê huren van Woningwetwoningen te kunnen terugbrengen tot bedragen, die meer in overeenstemming zijn met de tengevolge van de economische crisis verminderde draagkracht 'der arbeidersbevolking, heeft de Regeering besloten om naast de verlaging van de rente der Woningwetvoorschotten tot 4 /o den aflossingstermijn van Woningwetvoorschotten, die aanvankelijk op minder dan 75 jaren was gesteld, zoodanig te verlengen, dat de totale looptijd dier voorschotten 75 jaren wor^

verlaagde annuïteiten, waarvan U zoo spoedig tnogelijk mededeeling zal worden gedaan, zullen voor het eerst worden gevorderd over het annuïteitsjaar 1934/1935-

bm een oordeelkundige verdeeling van de hierdoor vrijkomende gelden over de verschillende complexen, waarvoor thans nog over Rijksvoorschot wordt beschikt, mogelijk te maken, zullen deze gelden eveneens ten bate van het fonds voor huurverlaging, bedoeld in mijn circulaire van 6 November 1934, No. 9943 M P.C., atdeelhig Volksgezondheid, worden gebracht.^

Ik noodig Ü uit, voor zoover voorsttüen tot huurverlaging nog niet zijn overgelegd, thans onverwijld aan den Directeur-Generaal van de Volksgezondheid een uitgewerkt en gemotiveerd voorstel te doen tot een met de besparing der renteverlaging en der vplenging van den aflossingstermijn verband houdende huurverlaging onder overlegging van de opgaven bedoeld in mijn in den aanhet aaogehaalde circulaire._

indien reeds voorstellen tot huurverlaging tot bedragen overeen komende met de renteverlaging zijn ingediend, verzoek ik U aan den Directeur-Generaal van de Voksgezondheid uitgewerkte voorstellen te doen tot verdere veibiffai van de huren.

" Voorts vestig ik er Uwe aandacht op, dat de gelden vrijkotnende door renteverlaging en door verlenging van aflossingstermijn uitsluitend beschikbaar worden gesteld voor verlaging van huren. In geen geval kunnen deze gelden worden aangewend voor dekking van extra tekorten, waarvoor de gemeenten aansprakUijk zijn. De Minister van Sociale w.g. J. R. Slotemaker de BroïNE

Aan de gemeentebesturen

TWEEDE-HYPOTHEEKREGELING 1934

's Gravenhage, 9/17 November 1934

De Regeering stelt zich voor in samenwerking met de gemeenten maatregelen te nemen ter bevordering van den bouw van aAeiderswoningen van passenden huurprijs, door particulieren. Het Kijk zal daartoe, voor zooveel de beschikbare middelen zulks toelaten, de gemeenten door het verkenen van rentedragende voorschotten in staat stellen, voor den bouw van deze woningen gelden onder waarborg van tweede hypotheek te verstrekken. De regelen, volgens

welke deze tweede hypotheek zal zijn te verkenen, zijn vervat in de beschikking van de Ministers van Sociale Zaken en van Financiën van 9/17 November 1934, waarvan een afdruk hiernevens gaat. Als bijlage is daaraan toegevoegd een concept-tweede-hypotheekacte. .. . , , , j

De Regeering stelt hierbij op den voorgrond, dat de huren der te bouwen woningen aan bepaalde grenzen zullen moeten worden gebonden. Zij stelt zich voor, dat te dien einde voor iedere gemeente, in overleg met het Rijk, een bepaalde limiet zal kunnen worden vastgesteld, waarmede bij het opmaken der bouwplannen zal zijn te rekenen. Met inachtneming van deze limiet zal dan voorts voor elk bouwplan in concreto de huur zijn te binden aan een vooraf te bepalen bedrag. De verhuurder-hypotheekge ver zal die huur slechts mogen verhoogen met toestemming van Burgemeester en Wethouders, met dien verstande, dat hij tegen de beslissing van Burgemeester en Wethouders in beroep zal kunnen komen bij een door de Regeering in het leven te ro(— instantie.

De Regeering is voorts van meening, dat door middel van de aldus gedachte regeling het beoogde doel ten volle zal kunnen worden bereikt, indien bij het verstrekken van geldleeningen onder verband van tweede hypotheek de bepalingen worden aangehouden, in de model-tweede-hypotheek-acte vervat. Deze bepalingen voorzien in de behoefte aan eeti boete-beding, als waarborg tegen overtreding van het huur-beding.

“indien de kooper of verkrijger van den grond in erfpacht geen geldleening onder verband van tweede hypotheek met de gerneente aangaat, zal het beoogde doel kunnen worden bereikt, indien bij den verkoop of de uitgifte van den grond in erfpacht in de betreffende acte, als waarborg tegen overtreding van het huurbeding, een boete ten bedrage van 50 maal de weekhuur per woning wordt opgenomen, welke na 10 jaar zal worden doorgehaald, indien belanghebbende aan al zijn verplichtingen zal hebben voldaan.

Ook in geval wel een geldleening onder verband van tweede hypotheek wordt verstrekt, zou ter meerdere zekerheid deze boete ook in de koop- of erfpachtsacte kunnen worden opgenomen. De gebruikelijke bepaling, dat partijen afstand doen van het recht om ontbinding te vorderen op grond van de artikelen 1302 en 1303 8.W., mag dan evenwel niet achterwege blijven.

'Ten overvloede wordt gestipuleerd, dat van de tweede-hypotheek-regeling ook gebruik zal kunnen worden gemaakt voor den bouw van woningen op eigen grond. _

” Ten aanzien van de‘ verstrekking der Rijksvoorschotten zullen voor de gemeenten de volgende gelden :

n Dë gemeente is tegenover hët Rl)k aansprakelijk voor de betaling van de verschuldigde rente en aflossing. De rente, door de gemeente aan het Rijk te vergoeden, gaat in op den achtsten werkdag, volgende op dien, waarop de rekening der gemeente bij de Bank voor Nederlandsche Gemeenten met de hoofdsom van het Rüksvoorschot is gecrediteerd. _ |

2. Êën’ eventüeei verlies in verband met deze voorschotverleening wordt door het Rijk en de gemeente ieder voor de helft gedragen. Bij de berekening van het geleden verlies worden slechts de volgende posten in aanmerking :

a. het niet op den hypotheekgever verhaalbare restant der hoofdsom;

b. door den hypotheekgever verschuldigde, doch niet aan de gemeente voldane renten, tot een maximum van een jaar rente over het schuldrestant der hoofdsom; .

c. de kosten van door het gemeentebestuur genomen tot beperking van het verlies, voor zoover die maatregelen zijn genomen na voorafgaand overleg met en onder goedkeuring van den Minister van Sociale Zaken, of voor zoover die maatregelen later alsnog door dezen zijn goedgekeurd.

Onvoldane gemeentelijke retnbutiën, alsmede onvoldane erfpachtscanons, worden bij de berekemng van het verlies in aanmerking genomen, voor zoover zij verschuldigd zijn gedurende het tijdvak, aanvangende zes maanden na den dag, waarop de hypotheekgever voor de eerste maal in eenig opzicht in gebreke is gebleven; de genoemde termijn van zes maanden kan verlengd worden, indien daarvoor naar het oordeel van den Minister van Sociale Zaken voldoende redenen aanwezig zijn.

3* De rente, waartegen de Rijksvoorscnotten beschikbaar worden gesteld, wordt bepaald bij gemeenschappelijke beschikking van de Ministers van Sociale Zaken en van Financiën. Zi] wordt voor de eerste maal vastgesteld op 4 'X

”4' Voor de verschuUfede rente wordt de rekening van de gemeente bij de Bank voor Nederlandsche Gemeenteii aan het einde van elk hypotheekjaar in opdracht van het Rijk gedebiteerd-i 5. Heeft op de tweede hypotheek aflossing plaats, dan word* het daarvan in opdracht van de gemeente aan het Rijk