dan verdubbelen. Bijna een vierde der Nederlandsche bevolking zou er in 2000 zijn bestaan vinden.

Voorloopig is er nog weinig reden te veronderstellen, dat Den Haag een minder voorspoedige ontwikkeling tegemoet zou gaan dan de berekening voorspelt. Ze vindt trouwens steun in de volgens meer verfijnde methoden verrichte prognose van den Dienst der Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting. Dit laatste geldt evenzeer voor Amsterdam en Rotterdam.

Belangrijk met het oog op de beteekenis van de Veluwe uit een oogpunt van natuurschoon is het inzicht hetwelk de berekening geeft ten aanzien van den bevolkingsgroei in deze streek. Zeker zal het voor de betreffende autoriteiten zaak zijn deze ontwikkeling nauwlettend te volgen.

Een factor, waarmede de gemaakte prognose geen rekening kon houden, is de verdere droogmaking van de Zuiderzee. Deze zal een deel van de afvloeiing van bevolking uit de verzadigde agrarische streken kunnen opvangen, zoodat met minder sterken aanwas in de industriestreken en in de verkeerscentra zal kunnen worden volstaan.

Het is belangwekkend na te gaan hoe aan het einde der geschetste ontwikkeling de bevolkingsverdeeling over het land zal zijn naar den aard der verschillende streken.

IX Invloedssfeer Rotterdam 1.700.000 j VI Amsterdam en omgeving 1.200.000 ( tttt t t / 4«200*000 Vil Den Haag en omgeving I*ooo.ooo \ VIII Stad Utrecht en omgeving 300.000 ' Va Duinstreek 800.000 ) Vb Gooi en Oostelijk-Utrecht 600.000 ) i-4oo*ooo IV Weidestreken bij Amsterdam 400.000 400.000

Westelijk Midden-Nederland 6.000.000

II Landelijke industriestreken in het Oosten en het Zuiden van het land 3.000.000 111 Landelijke streken onder \ invloed 2.000.000 f I Landelijke streken buiten i 3.700.000 invloed groote centra 1.700.000 ) 12.700.000 Th. K. van Lohuizen G. Th. J. Delfgaauw

(Wordt vervolgd)

BINNENLAND

DIRECTEUR-GENERAAL VAN DE VOLKSGEZONDHEID

Bij Kon. Besluit van 25 October 1935, Nr. 24, is, met ingang van I Januari 1936, aan Mr. L. Lietaert Peerbolte, op zijn verzoek eervol ontslag verleend als directeur-generaal, chef der afdeeling Volksgezondheid, van het Departement van Sociale Zaken, met dankbetuiging voor de vele belangrijke en gewichtige diensten, door hem aan den Lande bewezen.

(Ned. Stcrt., 4 November 1935, Nr. 215)

RIJKSBEGROOTING 1936

HOOFDSTUK XII (sociale ZAKEN)

VOORLOOPIG VERSLAG, AFDEELING IV, VOLKSGEZONDHEID Onder afdeeling V, Volkshuisvesting {Woningwet)

Vele leden hadden met instemming gezien, dat de Regeering

ter bereiking van de noodzakelijke verdere verlaging der woninghuren een bedrag van 2 millioen méér heeft uitgetrokken dan voor 1935, zoodat thans voor huurverlaging millioen zal worden aangewend.

Verscheidene leden, hoewel eveneens waardeerende wat de Regeering doet en reeds gedaan heeft om tot huurverlaging te geraken, waren niettemin van oordeel, dat het bereikte resultaat onvoldoende is. Zij meenden, dat de twee wegen, waarlangs de Regeering tot algemeene huurverlaging voor arbeiderswoningen en andere daarmee gelijk te stellen woningen dacht te komen, nl. verlaging van rente voor de Rijksvoorschotten, ten behoeve van dien woningbouw verleend, benevens krachtig aanvatten van den bouw van nieuwe woningen, niet dicht genoeg tot het doel geleid hebben. Huns inziens moet de Regeeringspolitiek op dit gebied als mislukt beschouwd worden. De huren van vele woningen zijn nog steeds te hoog. Daarom gaven deze leden der Regeering nogmaals dringend in overweging tot het instellen van huurcommissies over te gaan ten einde de noodzakelijke aanpassing op dit terrein te bereiken. Het bezwaar, dat daardoor wellicht de particuliere woningbouw zou worden stilgelegd, mag huns inziens onder de tegenwoordige omstandigheden niet den doorslag geven. Het doel moet zijn, het huurpeil voor de bestaande woningen terug te brengen tot het gedaalde kostenpeil voor den bouw van nieuwe woningen, dat 20 tot 25 pet. lager ligt dan in het begin van 1931.

Verscheidene andere leden waarschuwden, hoewel ook zij huurverlaging noodzakelijk achtten, opnieuw met klem tegen het instellen van huurcommissies, waardoor huns inziens de geheele bouwnijverheid zou worden lamgeslagen.

Zonder zich thans uit te laten over de voor- en nadeelen van de in het wetsontwerp tot verlaging van sommige vaste lasten en huren (Zitting 1935-1936 n°. 74) opgenomen regeling omtrent de huurverlaging, zou men toch gaarne vernemen, welke met betrekking tot dit wetsontwerp de voornemens der Regee- zijn.

Sommige leden vestigden de aandacht op de gevolgen, welke de met Rijkshulp tot stand te brengen huurverlaging zal hebben voor de huren van woningen, welke niet met Overheidssteun zijn gebouwd. Tal van particuliere huiseigenaren dreigen aldus in moeilijkheden te geraken. Daaraan kan alleen door verlaging van de op hen rustende lasten als erfpachtscanon, straatbelasting, grondbelasting, enz. te gemoet gekomen worden. De Regeering, aldus deze leden, dient de verlaging van deze lasten krachtig te bevorderen.

Gevraagd werd, op welke wijze de Regeering de aangevraagde millioen voor huurverlaging zal aanwenden. Zullen daarvan ook die woningen kunnen profiteeren, welke niet met steun van het Rijk, doch alleen met steun van de gemeenten zijn gebouwd?

Verscheidene leden waren van oordeel, dat tot nu toe de huurverlaging sterk wordt belemmerd doordat het Rijk nog niets gedaan heeft voor de zonder Rijkssteun gebouwde gemeente- en vereenigingswoningen. Niet alleen kunnen dientengevolge deze woningen niet in huur verlaagd worden, doch bovendien worden gemeentebesturen er van weerhouden, de huren van wèl met Rijkssteun gebouwde woningen te verlagen. Met name in de groote steden vormt dit naar de overtuiging dezer leden wel de belangrijkste oorzaak, dat de algemeene huurverlaging nog onvoldoende gevorderd is. Deze leden drongen er op aan, dat de Regeering de algemeene huurverlaging verder zal stimuleeren door de volgende middelen toe te passen:

I. Het Rijk behoort ten aanzien van gemeenten, die niet in staat zijn haar volle aandeel in de nieuwe bijdragen te betalen, met 25 pet. genoegen te nemen.

2. De Regeering behoort zoo krachtig mogelijk gebruik te maken van de bevoegdheid tot renteverlaging voor de leeningen der Rijksfondsen, welke de wijziging der Beleggingswet, opgenomen in het wetsontwerp tot verlaging van de openbare uitgaven (Zitting 1935-1936 n°. 7), haar, indien dit ontwerp wet wordt, zal geven.

3. De Regeering behoort uitdrukkelijk te erkennen, dat de middelen van de fondsen, gesticht in overeenstemming met de artt. 29 en volgende van het Woningbesluit, ook mogen worden aangewend voor het verlagen van de huren van woningen, zonder Rijkssteun gebouwd.

4- De Rijksbijdrage behoort niet beperkt te blijven tot de met Rijkssteun gebouwde vereenigings- en gemeentewoningen. Deze leden waren verder van oordeel, dat doeltreffende plannen gemaakt dienen te worden voor den bouw van goedkoope volkswoningen. Ook op het terrein der volkshuisvesting is huns inziens ordening noodzakelijk. De speculatieve bouw, zoo meenden zij.