DE STRIJD TEGEN DE OVERBEVOLKING TE AMSTERDAM

Wanneer men het kwaad van de overbevolking wil bestrijden, dan zal men zich allereerst duidelijk voor oogen moeten stellen, wat onder overbevolking moet worden verstaan en vervolgens moeten nagaan wat in verband met de verhoudingen op de woningmarkt en met de door wet en verordening gegeven machtsmiddelen practisch bereikbaar moet worden geacht. Het bewoningsideaal, waarnaar uiteindelijk moet worden gestreefd, is m.i. voor ieder gezin een woning, welke bevat:

I. Een voldoend aantal slaapkamers, zoodat 1° personen van verschillend geslacht en ouder dan tien jaar, welke niet met elkaar gehuwd zijn, niet in één kamer behoeven te slapen; 2°. in woonkamer, keuken, kelders en zolders niet behoeft te worden geslapen; 3°. de ouders een afzonderlijk slaapvertrek kunnen krijgen.

iï. Voldoende woonruimte per persoon, zoodat niet meer personen in één woning zijn gehuisvest dan met het oog op gezondheid en rustige, ordelijke bewoning, toelaatbaar moet worden geacht.

In ieder geval, waarin een gezin een woning bewoont, welke niet aan de bovengenoemde eischen voldoet, dient m.i. van „overbevolking” van de woning te worden _ |

leder, die de woningtoestanden te Amsterdam kent, zal onmiddellijk toegeven, dat het hiervoren gestelde ideaal voorloopig practisch onbereikbaar moet worden genoemd en dat het onmogelijk is om binnen korten tijd aan het euvel der overbevolking een einde te maken, doch dat de strijd tegen de overbevolking slechts geleidelijk zal kunnen geschieden. En wel in de eerste plaats wegens het vermoedelijk groot aantal gevallen. Ik schrijf „vermoedelijk” groot aantal, omdat de juiste omvang van de overbevolking te Amsterdam niet bekend is. De eenige bekende cijfers zijn die van de Volkstelling 1930. Daar echter in de jaren 1931, 1932, 1933 en 1934 respectievelijk 21,7 %, 20,9 %, 20,9 % en 25,2 % van alle gezinnen te Amsterdam zijn verhuisd, kunnen de gegevens uit het jaar 1930 niet meer als een betrouwbare basis worden beschouwd. En dit zooveel te minder, omdat op 31 Dec. 1930, bij een verlangde woningreserve van 3 %, er een woningtekort was van 2810 woningen, terwijl er eind Juli 1935 boven de verlangde 3 % reserve, een woningoverschot van 3023 woningen aanwezig was. |

De cijfers van de Volkstelling 1930 zijn echter zóó ongunstig (zie hierover het artikel van A. J. A. Kikkert in het November-nummer van den jaargang 1934 van dit Tijdschrift), dat het vermoeden dat ook thans het aantal gevallen van overbevolking nog zeer groot zal zijn, niet geheel ongegrond kan worden geacht, j

Een afdoende waarom de strijd tegen ëe over-| bevolking slechts geleidelijk zal kunnen geschieden, is; overigens gelegen in Art. 3, lid 3, van de Woningwet,' hetwelk belet dwingend optreden in al die gevallen, waar de overbevolking reeds bestond op het oogenblik van de inwerkingtreding van een eventueele verordening, waarbij eischen worden gesteld omtrent het aantal bewoners in verband met de ruimte der ver-

trekken, en eveneens tegen die gevallen, welke een gevolg zijn van gezinsvermeerdering door geboorte of door wederopneming van tijdelijk elders gevestigde leden, na het tijdstip waarop de woning door het gezin betrokken werd.

Hierin verschilt onze Woningwet met de Engelsche Housing Act 1935, die slechts gevallen van overbevolking, welke bij inwerkingtreding van deze wet bestonden, ongemoeid laat voor zoover en zoolang aan het betrokken gezin geen redelijke woning kan worden aangeboden; „redelijk” in verband met de grootte van het gezin, met de stadswijk, waar het gezin kan wonen en met de huur, welke het kan betalen.

De Engelsche Housing Act 1935, een hoogst belangrijke wet voor den strijd tegen de krotwoningen en tegen de overbevolking, stelt voor geheel Engeland de norm vast voor het begrip „overbevolking”. Overschrijding van het wettelijk toelaatbare aantal personen in één woning wordt strafbaar gesteld. Zoowel huurder als verhuurder kunnen worden gestraft. De wet verplicht de plaatselijke autoriteiten een toezicht in te stellen, dat elk geval van overbevolking moet aanwijzen.

De grondslag, waarvan de Housing Act 1935 uitgaat, is, dat in iedere woning het toegelaten aantal bewoners zoodanig is, dat kinderen boven 10 jaar van verschillend geslacht niet gezamenlijk in één kamer behoeven te slapen.

Verder geeft de wet twee schalen aan. Schaal I geeft het toelaatbare aantal personen in verband met het aantal kamers. Hierbij worden kinderen onder 10 jaar als I persoon gerekend en kinderen onder i jaar tellen niet mee.

Schaal I Housing Act 1935

De woning bestaat uit: Toegelaten aantal personen: één kamer 2

twee kamers 3 drie kamers 5

vier kamers 7I vijf kamers 10

Voor iedere kamer boven de vijf wordt het aantal personen met twee verhoogd. Woonkamer-keukens tellen als kamers; keukens tellen niet mee.

Schaal II geeft bovendien nog een beperking van het toelaatbare aantal personen door verband te leggen tusschen de vloeroppervlakte van ieder vertrek en het aantal personen dat wegens het aanwezig zijn van deze vloeroppervlakte, mag worden toegelaten in de woning.

Schaal II Housing Act 1935

Een kamer van een woning heeft Toegelaten een vloeroppervlakte van: aantal personen is:

iiosq.ft.ormore = 10,22 of meer 2 90-Ito sq. ft. = 8,36-10,22 li

70 -90 sq. ft. = 6,50 – 8,36 I 50 -70 sq. ft. = 4,65 – 6,50 under 50 sq. ft. = minder dan 4,65 geen

Dat deze normen bij de Housing Act 1935 wettelijk zijn vastgesteld voor geheel Engeland toont wel aan dat