DE HUURREGELING IN HET VASTE LASTEN-ONTWERP

VOORWOORD

In de indien ingvan het gewijzigd Vaste Lasten-ontwerp, waarbij de imperatieve huurverlaging vervangen is door een stelsel van individueele huurverlaging, heeft de Redactieaanleidinggevondenaande Heeren J. Bommer en P. H. het Lam deze vraag voor te leggen; „Wat is Uw oordeel omtrent hetgeendoor de Regeering wordt voorgesteld in de vierde paragraaf „Van huurverlaging” van het ontwerp-Wet tot verlaging van vaste lasten 1936'?”

Tot haar leedwezen is de Redactie er in den beperkten tijd niet in geslaagd naast de genoemde heeren iemand uit gemeentelijke kringen, die met de materie der huurbepaling vertrouwd is, bereid te vinden om eveneens die vraag te beantwoorden.

Hieronder volgen de artikelen, waarin de Heeren Bommer en het Lam de hun voorgelegde vraag hebben beantwoord.

ARTIKEL VAN DEN HEER J. BOMMER

De Regeering heeft de in haar Wetsontwerp tot Ytvlaging van Vaste Lasten opgenomen huurparagraaf ingrijpend veranderd. De oorspronkelijke regeling, welke een algemeene huurverlaging tot 80 pCt van de huurwaarde op I Januari 1931 gebiedend voorschreef, is vervangen door een stelsel van individueele huurverlaging. Bij het vorige nummer van dit tijdschrift was het gewijzigde wetsontwerp als afzonderlijke bijlage opgenomen, terwijl de bijbehoorende toelichting uitvoerig werd weergegeven. Wij kunnen de nieuwe regeling derhalve bespreken zonder haar inhoud eerst te behoeven uiteen te zetten.

De aangebrachte verandering heeft het karakter van de voorgestelde huurregeling volkomen gewijzigd. Kon men van de oorspronkelijke regeling zeggen, dat ze op vrij radicale wijze ingreep en de aanpassing der huren bij de gewijzigde tijdsomstandigheden zou bevorderen, van de nieuwe regeling kan men dat niet. Zooals ze thansvoor ons ligt, is het geen aanpassingsmaatregel meer, maar een regeling, waardoor in een aantal op zichzelf staande gevallen de gevolgen van de crisis voor den huurder eenigermate kunnen worden verzacht. Of dit aantal bizonder groot zal zijn, valt dan nog te betwijfelen.

Een duidelijke verklaring voor deze karakterverandering is door de Regeering niet gegeven. Weliswaar wordt op blz. 11 van de memorie van antwoord betoogd, dat in het algemeen reeds de noodzakelijke huurdaling langs natuurlijken weg heeft plaats gehad, doch zelfs al ware dit zoo, dan nog kan dit moeilijk als motief gelden voor de wijziging, welke de noodzakelijke huurverlaging, voorzoover dan nog niet ingevoerd, beperkt tot bepaalde gevallen. Meer beteekenis hechten wij aan de opmerking, voorkomend op blz. 22, waarbij erop gewezen wordt, dat het thans voorgestelde systeem van individueele huurbepaling tegemoet komt aan de bezwaren van hen, die meenen dat de huiseigenaren door een huurverlaging van 20 pCt ernstig zouden worden gedupeerd. Hierin en in de omstandigheid, dat de Regeering zich ten aanzien van de verlaging van deri erfpachtscanon heeft moeten beperken zonder dat zij be-

reid was dieper in te grijpen ten opzichte van de credietlasten voor de verhuurders, zal de verklaring voor haar terugtocht ten aanzien van de huurverlaging gezocht moeten worden.

Van de nieuwe regeling valt naar onze meening weinig goeds te zeggen. Voor normale woningen is het losmaken van den huurprijs van de objectieve waarde der woning volkomen ongezond. Bij een algemeen voorgeschreven huurverlaging met een zeker percentage, gelijk het oorspronkelijke ontwerp bevatte, zou de onderlinge huurverhouding der woningen bewaard zijn gebleven, bij de nieuwe regeling is dat niet het geval. Bovendien is de regeling zoodanig uitgewerkt, dat het toevalselement bij de huurbepaling een belangrijke rol gaat spelen.

Tijdens de oorlogscrisis werd voor de Woningwetwoningen het systeem van individueele huurbepaling ingevoerd. De huurprijs werd mede afhankelijk gesteld van het inkomen der huurders. De daarbij opgedane ervaring was allesbehalve gunstig. Groote moeilijkheden ontstonden, o.m. tengevolge van het feit, dat het in vele gevallen niet doenlijk was de inkomsten te controleeren en doordat in tal van gevallen het inkomen telkens wisselde, zonder dat men daarmee rekening kon houden. Tusschen de bewoners van hetzelfde complex ontstonden nijd en naijver, omdat de een voor dezelfde woning meer moest betalen dan de ander. Zoodra de Regeering daartoe de mogelijkheid zag, schafte zij dit stelsel voor de normale woningen dan ook af en voerde zij weer een methode van huurbepaling in, waarbij de huur uitsluitend afhankelijk werd gesteld van de hoedanigheden der woning.

Dit stelsel van individueele huurbepaling was echter nog heel wat aanlokkelijker dan de thans voorgestelde regeling. Het was aanmerkelijk eenvoudiger en leidde, doordat de huurprijsbepaling minder afhankelijk werd gesteld van toevallige omstandigheden, tot billijker uitkomsten. De vaststelling van de draagkracht der huurders geschiedde naar algemeen geldende, objectieve normen (het wetsontwerp laat dit zonder meer aan het inzicht der huurkamers over), de belangen der verhuurders bleven buiten beschouwing, men behoefde niet na te gaan door welke oorzaken een huurder niet in staat was een bepaalden huurprijs te voldoen. Wanneer dan toch de ervaringen ongunstig waren, dan kan men hiernaar afmeten wat de nieuwe regeling in de practijk zal teweeg brengen.

De moeilijkheden beginnen al onmiddellijk wanneer een huurder een verzoek om huurverlaging wil indienen. Hij moet dan overleggen in twee- of drievoud een staat van zijn inkomsten en uitgaven. In de eerste plaats rijst dan de vraag wat onder inkomsten moet worden verstaan, met name of en in hoeverre verdiensten van inwonende kinderen moeten worden meegerekend. Vervolgens de vraag over welke periode men zijn inkomsten moet opgeven. Hoe moet iemand, die de eene week vol werk heeft en een andere week slechts enkele dagen, zijn inkomsten opgeven? Hoe moet de huurkamer de opgaven controleeren van menschen met ongeregelde inkomsten (venters, winkeliers)'? Wanneer men zich even rekenschap geeft van de groote moeite, welke de toch zeer goed geoutilleerde steunorganen in onze groote steden dikwijls hebben om achter de juiste inkomsten van bepaalde groepen te komen, dan ziet men onmid-