Installatievergadering van de Staatscommissie ter voorbereiding van een wijziging van de Woningwet

Folo PoI])SOon

Eerste rij, zittend van links naar rechts: Jhr. M. J. I. de Jonge van Ellemeet, J. Bakker, W. Drees, Zijne Excellentie H. van Boeyen, W. J. Andriessen, Ir. H. van der Kaa, Mr. J. Wilkens

Tweede rij, staand van links naar rechts: H. van der Schaar, Mr. C. ]. M. A. van Rooy, Mr. H. W. J. Mulder, Ir. L. S. P. Scheller, Mr. Dr. K. ]. Frederiks, Mr. P. A. van der Drift, P. A. Kouwenhoven, Jhr. Ir. G. de Graeff, Dr. Ir. F. Bakker Schut

Het wil mij toch voorkomen dat er heel wat omstandigheden zijn aan te wijzen, die dringen tot een heroverweging van de vraag of de Woningwet van 1901 èn naar haar structuur èn naar haar inhoud, nog voldoet aan de eischen, die onze samenleving thans stelt. Dit uit te spreken beteekent allerminst een onderschatting van de groote beteekenis, van de zegenrijke gevolgen, die de uitvoering van de bestaande wet heeft gehad en nog heeft.

Dank zij het feit van haar wording en van haar werking was het toch mogelijk velen, ook de gemeentebesturen, tot een weldadige zelfwerkzaamheid op te roepen, mede te arbeiden aan de verbetering van de volkshuisvesting. Dank zij ook de inwerkingtreding van deze wet werd van hooger gezag de mogelijkheid geopend invloed uit te oefenen op, leiding te geven en steun te verkenen aan, een doelmatige volkshuisvesting en misstanden uit te roeien, die ontegenzeggelijk in de 19e eeuw te veelvuldig op dit stuk voorkwamen. Er werd verkregen, dat allerwege het besef werd geboren dat een goede volkshuisvesting èn zedelijk èn uit een oogpunt van de volksgezondheid van de allergrootste beteekenis is.

Maar toch bij de waardeering van de bestaande wetgeving, die weliswaar herhaaldelijk bij de veranderde tijdsomstandigheden en de nieuwere inzichten werd aangepast, doch haar oorspronkelijke opzet en structuur volledig behield, mag niet worden voorbijgezien, dat het primaire doel der wet was:

de bewoning van slechte woningen onmogelijk te maken; de gelegenheid te scheppen woningen, waaraan gebreken kleven, te verbeteren;

den bouw van ondeugdelijke of minder geschikte woningen te voorkomen en den bouw van goede woningen te bevorderen. Een in verband met de in de negentiger jaren voorliggende toestanden, ongetwijfeld loffelijk en begrijpelijk doel. Maar een beperkt doel.

Tal van vraagstukken, die direct of indirect, met het vraagstuk der Volkshuisvesting verband houden, hieven onaangeroerd liggen, bleven onbeheerscht. En de tijd schijnt aangebroken, dat de overheid zich tot de over-

weging zet of het niet noodzakelijk is het vraagstuk der Volkshuisvesting in breeder verband te bezien, misschien zelfs of de tijd niet gekomen is, dit vraagstuk te zien als een gevolg, een noodwendig gevolg, van de ontwikkeling, die zich op ander gebied voltrekt. Ik durf de vraag aldus te formuleeren of niet de tijd aangebroken is de voorzieningen in het belang van de Volkshuisvesting in engeren zin te zien als een gevolg van de ontwikkeling, die zich op ander gebied voltrekt.

Zoo gesteld komt het vraagstuk van de Volkshuisvesting pas aan de orde, nadat andere belangen zijn overwogen of verwezenlijkt, wordt het verheven tot logische noodwendigheid van andere voorzieningen.

Wanneer ik dit punt uiterst vaag aanduid, geschiedt dit met groven opzet. Aan Uw Commissie is volledig de vrijheid gelaten bij haar onderzoek. Zelfs is in de gegeven opdracht niet uitgesproken dat de bestaande wet op het stuk van haar hoofdbeginselen wijziging, c.q. aanvulling behoeft. De mogelijkheid is alleen verondersteld. Ik wensch daarom in geen enkel opzicht te praeciseeren, welke gedachten mij met betrekking tot het onderwerp voortdurend bezig houden. Maar wel herhaal ik nog eens, dat sinds de inwerking treding van de bestaande wet, meer en meer het inzicht ontstaan is dat de behoefte van den woningbouw niet losgemaakt kan worden van de vermoedelijke ontwikkeling, die zich in een bepaald gebied zal voltrekken.

Dit is de eene kant van een der onderdeelen van het vraagstuk. De andere zijde van dat onderdeel laat een geheel ander beeld zien en zegt: dat de vermoedelijke ontwikkeling van een bepaald gebied sterk afhankelijk is van de zorg die voor dat gebied werd gegeven. Van de beheersching, die wel doordacht en na afweging van veel factoren, plaats vindt.

Zoo gesteld is het vraagstuk van de Volkshuisvesting secundair en niet primair, althans niet doelmatig te verzorgen, tenzij daaraan een geheel andere taakuitoefening is voorafgegaan. Maar ik denk in de tweede plaats aan een ander onderdeel van het probleem.