quête bij voortduring getroffen, hoe weinig objectieve waarde aan zeer veel antwoorden kan worden toegekend. Als verklaring hiervan moge dienen, dat, afgezien van de vragen, waarop het antwoord niet anders kon inhouden dan een waardeeringsoordeel, vele in het kader der enquête uiterst gewichtige vragen, die door de uitnemend toegeruste diensten der groote gemeenten met nauwkeurigheid zouden kunnen worden beantwoord, de meest welwillende plattelandsgemeentebestuurders voor moeilijkheden moeten hebben gesteld, waaraan zij zich slechts met zeer vage en subjectieve ramingen hebben kunnen onttrekken. En de mate van inzicht in de noodzakelijkheid van verbetering der woningtoestanden zal op den omvang, waarin de aanwezigheid van minder gewenschte toestanden is geraamd, onwillekeurig van invloed zijn geweest. Onder dit voorbehoud geef ik hier de volgende

Opmerkingen over hetgeen uit de gehouden enquête blijkt voor de vier noordelijke provinciën in vergelijking met de resultaten ervan voor het geheele land.

l.a. Hoe groot is het aantal woningen in Uw gemeente? b. Hoeveel woningen zijn er gebouwd resp. ingevolge de Woningwet en de Landarbeiderswet?

Teneinde de verhouding tusschen de toepassing van Woningwet en Landarbeiderswet in de Noordelijke provinciën en die in het geheele land te benaderen, stelde ik het onderstaande staatje samen, waarin de cijfers de percentages voorstellen van de krachtens deze wetten gebouwde woningen ten opzichte van het totale aantal woningen in de diverse gemeenten in het betreffende gebied.

De omstandigheid, dat in de provincie Drenthe een zeer belangrijk deel van de bevolking uit landarbeiders op eigen klein bedrijf bestaat, zou nog een ruimere toepassing van de Landarbeiderswet in dit gewest doen verwachten, ook al is hier het over het geheele land genomen percentage met de helft overschreden. Zonder twijfel heeft op de toepassing van de Landarbeiderswet in dit land van klein grondbezit remmend gewerkt de bepaling, dat voor bouw op reeds verworven grond geen voorschot kan worden verleend.

Dat de Woningwet ten plattelande niet meer toepassing heeft gevonden, is wel geweten (F. A. A. Smijers, De Verbetering der Volkshuisvesting ten Plattelande, 1925) aan het veelal gekozen woningtype. Vast staat, dat door het bouwen van bouwblokken in plaats van enkele vrijstaande woningen en woningen met te weinig schuurruimte en tuingrond wel eens onvoldoende rekening is gehouden met de levensbehoeften en -gewoonten ten plattelande.

Bij de beoordeeling van de getallen in bovenstaand staatje, dus van de vraag, of de getroffen voorzieningen voldoende zijn geweest, moet niet over het hoofd worden gezien, hoe de algemeene woningtoestand in de Noordelijke provinciën zich, geoordeeld naar de resultaten der enquête, verhoudt tot die in het geheele land. Met het oog hierop had een sterkere afwijking naar boven van de cijfers over Nederland zeker mogen worden verwacht.

2. Zijn er veel arbeiderswoningen, welke door den eigenaar worden bewoond?

Ook voor een deel des lands zijn de op deze vraag binnengekomen antwoorden moeilijk samen te vatten door de verschillende en vaak niet zeer omlijnde wijze, waarop de antwoorden zijn gegeven. Toch kan met eenige zekerheid worden gesteld, dat 25 van de 32 of 80% der gemeenten het aantal eigen woningen op 10% of meer van het totaal aantal arbeiderswoningen rekenen. 5 gemeenten stellen het percentage op 30 of hooger, een gemeente zelfs op 70 !

Hoe hoog men de voordeelen van eigen woningen voor de arbeidersbevolking wenscht aan te slaan en daarin met den Duitschen rechtsfilosoof Victor Cathrein een bolwerk wil zien tegen revolutionnaire propaganda (F. A. A. Smijers, alsvoren), zeker is dat met name in de armere deelen des lands dit verschijnsel belemmerend werkt op de verbetering der woningtoestanden.

3. a. Staan er in beteekenende mate woningen leeg? (Zoo mogelijk met opgave van de huurklasse)

b. Zoo ja, zijn hiervoor bizondere oorzaken aan te wijzen ?

Friesland Groningen Drenthe Overijssel Nederland Woningwet 4,6 5 5,4 4,2 4,3 Landarb.wet 1,1 2,3 1,7 1,3 1.1

Van de 32 gemeenten uit de Noordelijke provinciën heeft geen enkele de aanwezige woningreserve boven 1 % gesteld. 25 gemeenten beantwoorden de vraag kortweg ontkennend.

Een dergelijke woningreserve is in gemeenten met slechte woningtoestanden ongetwijfeld veel te laag: immers de aanwezigheid van een behoorlijke woningreserve is een der meest efficiënte middelen tot verbetering van die toestanden. In de gemeenten, waarin vrijwel alle arbeiderswoningen door den eigenaar worden bewoond, is de woningreserve uiteraard gering en oogenschijnlijk zou aan de verruiming daarvan geen behoefte bestaan. Niettemin zal daar, waar het verschijnsel van veel eigen woningen gepaard gaat met een gemiddelden onvoldoenden toestand dier woningen hetgeen in verschillende arme deelen des lands het geval zal zijn uitbreiding van de woningreserve door den bouw van huurwoningen dikwijls nog meer gewenscht zijn dan in plaatsen, waar hoofdzakelijk in huurwoningen wordt gewoond. Het is daarbij dan wel zaak, dat de te bouwen huurwoningen, wat doelmatigheid voor het gebruik en aanwezigheid van grond voor land- of tuinbouwdoeleinden betreft, zooveel mogelijk worden aangepast aan de plaatselijke behoeften.

De verzochte opgaven van de huurklasse en de antwoorden op vraag 3b wezen uit, dat in de zeer weinige gevallen, waarin woningen leeg stonden, vaak nog een oorzaak hiervoor was aan te wijzen (Woningwetwoningen uit den duren tijd, waarvan de huren te hoog zijn; verouderde woningen).

4. Zijn er veel voor één gezin bestemde woningen, welke door twee of meer gezinnen worden bewoond ?

Woninggebrek is de voornaamste oorzaak van dit sociale euvel, dat in bepaalde deelen van deze provincies op onrustbarende wijze toeneemt. Aan de gewoonte van ~introuwen”, welke immers meer onder de boeren dan onder de arbeiders bestaat, behoeft m.i. geen overwegende invloed te worden toegekend. Het aantal dubbele bewoningen in dit deel van het land kan dan ook