vrijwel geheel op rekening van het aanwezige woningtekort worden geschreven.

De vraag is ontkennend beantwoord door 10 gemeenten en bevestigend door 5; 3 gemeenten gaven verder percentages op beneden 2; 6 gemeenten van 2 tot 6,4. Nog andere gemeenten gaven op: ~enkele”, „meerdere , ~veel”, moeilijk te waardeeren qualificaties, mede door onbekendheid met de mate, waarin degenen, die deze subjectieve antwoorden geformuleerd hebben, het verschijnsel ernstig achten.

Zonder dit derhalve statistisch te kunnen aantonnen, gevoel ik toch de vrijheid, te stellen, dat althans in een deel van Groningen en Drenthe dit euvel veel voorkomt en dat woninggebrek hiervan de voornaamste oorzaak is.

5. Zijn er bewoonde woningen, die voor onbewoonbaarverklaring of voor verbetering ingevolge de Woningwet in aanmerking komen 1

Zooals in de algemeene beschouwing over de enquête terecht is opgemerkt, is aan de wijze van beantwoording van deze vraag niet steeds objectieve waarde te hechten. Te meer duidt het aantal positieve antwoorden dat binnenkwam en het totaal ontbreken van zuiver negatieve antwoorden op een van de ernstigste tekortkomingen in onze volkshuisvesting in het Noorden des lands. Uit den volgenden staat, waarin ik de diverse antwoorden uit de hier beschreven provincies en die uit het heele land uitgedrukt heb in percentages van het totale aantal binnengekomen antwoorden uit ieder betreffend gebied, moge blijken, dat de woningtoestanden hier verre ten achter staan bij het Nederlandsch gemiddelde.

Hierbij zij aangeteekend, dat de antwoorden 1 en 2 het meest categorisch zijn en ook de schrilste tegenstelling toonen, waarbij ieder commentaar overbodig is.

6. Is er aanbouw noodig voor arbeiders, voor middenstanders ?

Strikt genomen zou mogen worden verwacht, dat, waar men in deze provincies zonder uitzondering onbewoonbaarverklaring of woningverbetering in meerdere of mindere mate noodzakelijk oordeelde en het bestaan van eenige woningreserve practisch gesproken ontkende, deze vraag allerwege bevestigend zou zijn beantwoord. Niettemin werd deze vraag nog in Friesland 1 maal, in Groningen 1 maal, in Drenthe en Overijssel telkens 3 maal of totaal 8 van de 32 maal ontkennend beantwoord.

Zooals wel vanzelf sprak, hebben deze 8 gemeentebesturen de volgende vraag, of particulieren dan zelf in de woningbehoefte voorzien, bevestigend beantwoord. Maar van deze 8 gemeentebesturen hebben er 5 een ontkennend antwoord gegeven op vraag 9b, of er door die

particulieren rendabel kan worden gebouwd voor de huur, die de arbeidersklasse kan betalen! Het positieve antwoord van deze heeren op vraag 7 is dan ook zeker te beschouwen als een Jantje van Leiden. Juist in de subjectieve wijze van beantwoorden van vraag 6 ligt in dit geval maar al te veel beteekenis, omdat deze vraag voor vele gemeentebesturen niet minder dan een gewetensvraag moet zijn geweest.

7. Voorzien de particulieren zelf hierin ?

De antwoorden op deze vraag, het complement eigenlijk van de vorige, boden verder niet veel opmerkelijks. Een gemeente, die vraag 6 bevestigend beantwoord heeft, deelt mede, dat de arbeiders voor zich zelf bouwen.

8. Is de overheid werkzaam ter financiering van den woningbouw ?

Friesland Groningen Drenthe Overijssel Nederland 1. Ontkennend 0 0 0 0 27 2. Bevestigend 14 50 62^ 28H 33 3. „Enkele woningen” 70 20 12H 28M 30 4. 1 % of meer V. d. woning voorraad of „vele” 14 30 25 43 10

Zoo ja, op welke wijze (gemeentelijke bouw of vereenigingsbouw ingevolge Woningwet, Landarbeiderswet, gemeentelijke regeling).

Het belangrijkste punt is hier wel, ten aanzien van hoeveel gemeenten de financieele paragrafen van de Woningwet en de Landarbeiderswet zonder eenig resultaat zijn gebleven. Van de 32 gemeenten waren dit er nog 7 of rond 22%, waarbij geen enkele Groningsche gemeente. De oorzaken hiervan zijn wellicht ten deele die, welke ik bij de bespreking van vraag 1 heb genoemd. Waarmede niet gezegd zij, dat deze oorzaken een algeheele onthouding van eenige activiteit zouden kunnen wettigen.

Wanneer bij de verdere beschouwing het bestaan van meergenoemde 7 gemeenten genegeerd wordt, dan zijn er in 16 van de resteerende 25 gemeenten Woningwetvereenigingen en in 5 Landarbeiderswet-vereenigingen. Bij beide groepen bleken nog eenige gemeenten naast de vereeniging (en) zelf werkzaam te zijn, terwijl 6 gemeenten de bemoeiingen ingevolge beide wetten geheel aan zich zelf gehouden hebben. Door de onduidelijke beantwoording van een drietal gemeenten is dit beeld niet geheel zuiver.

9.a. Welke huur kan een gemiddeld arbeidersgezin betalen ?

b. Kan voor deze huur rendabel door particulieren worden gebouwd ?

Ook met voorbijgaan van een tweetal Overijsselsche gemeenten, die niet geheel vrij zijn van industrieele invloeden, loopen de huurbedragen, tot betaling waarvan men de arbeiders in staat acht, nogal uiteen: zij bewegen zich tusschen f 1.25 en f 2.75. Voor Friesland is het gemiddeld opgegeven bedrag f 1.70, voor Groningen f voor Drenthe f 1.78 en voor Overijssel met wegcijfering van genoemde gemeente f l.bl]/). Men vergete hierbij wederom niet, dat deze schattingen zeer subjectief moeten zijn en sterk afhankelijk van de vraag, welke gemeenten inlichtingen hebben verstrekt.

Tccfenover de zeer uiteenloopende huurbedragen staat men vrijwel eensgezind in de bevestiging van het ongetwijfeld algemeen bekende feit, dat een van de eerste problemen in de volkshuisvesting zal blijven, dat binnen de huurbetalingscapaciteiten van de arbeidersbevolking niet rendabel kan worden gebouwd. De vraag naar de mogelijkheid van rendabele exploitatie bij betaling van