de krotten (zie art. 25 Woningbesluit) en wil de gemeente medewerken, dan wel voor zoover de gemeente noodlijdend is, wil de financieele afdeeling van het rijk voorloopig (voor hoe lang en op wat voor voorwaarden?) de gemeentelijke bijdrage voorschieten, dan kan ook onder de huidige omstandigheden veel gedaan worden, d.w.z. men kan als gemeente öf zelf óf via een woningbouwvereeniging of iets dergelijks huurwoningen doen bouwen, waarin een huurtoeslag kan worden gegeven, en aan zijn sociaal gevoel kan men dan althans gedeeltelijk voldoen. Ik zeg met opzet „gedeeltelijk ’: immers boven werd reeds betoogd, dat voor den nog niet ontwortelden plattelandsbewoner de huurwoning, vooral wanneer deze in blokken gebouwd wordt, een gruwel is.

Art. 7 van het Woningbesluit opent de mogelijkheid, huurwoningen, dus ook vermoedelijk huurwoningen waarin een huurbijslag gegeven wordt, in eigendom aan den bewoner over te dragen.

De bijslag in de huur wordt dan evenwel niet gekapitaliseerd van den verkoopprijs afgetrokken. Dat dit soort woningen ooit aan den bewoner wordt overgedragen, zal dan ook wel niet voorkomen.

Doch gesteld nu eens, dat een gemeente, reeds sinds geruimen tijd sociaal voelend, er in geslaagd is de op haar gebied voorkomende krotwoningen geheel op te ruimen, dan zal deze gemeente in de huidige omstandigheden nog wel voort kunnen gaan met den bouw van huurwoningen voor de volkshuisvesting, doch in wezen zal zij niets voor de miminaal draagkrachtigen kunnen doen, omdat immers het geïnvesteerde kapitaal er geheel uit moet komen.

Er worden nu eenmaal geen krotten opgeruimd en het risico, dat bestaat, omdat de schaarschte aan woningen er wel toe dwingt, dat door samenwoning waartegen de gemeente zich niet durft verzetten, uit vrees voor erger behoorlijke één-gezinswoningen in krotten zullen ontaarden, wordt buiten beschouwing gelaten, omdat een krot in potentie er nog geen in essentie is en een practisch mensch alleen met ~feiten rekent. „Niets” is overigens iets te sterk, want in zooverre zal de gemeente nog kunnen helpen, daar zij vermoedelijk geld tegen matiger rente zal kunnen verkrijgen en beschikbaar stellen dan de 4% welke van rijkswege in rekening wordt gebracht.

Conclusie: de bepalingen van het Woningbesluit zijn goed, doch niet volledig. Geheel goed, althans binnen haar werkingssfeer zouden zij worden, indien de ~fetish krot zou kunnen vervallen, indien dus de moqelijkheid geopend werd om huizen beschikbaar te stellen, ook zonder krotopruiming, welke verhuurd zouden kunnen worden tegen voor de betrokkenen dragelijke huurprijzen, doordat de overheid rijk en gemeente —in de exploitatie-tekorten zou bijdragen.

De toepassing van een dergelijken maatregel zou niet nalaten voor de gemeentebesturen groote moeilijkheden met zich te brengen: echter moge hier als verzachtende omstandigheid aan toegevoegd worden, dat deze moeilijkheden ook thans reeds, bij de ter vervanging van krotwoningen gebouwde huizen, bestaan; slechts het getal niet de soort zou vermeerderen.

Uit de enquête bleek onder meer, dat plaatselijk sterk verschillend, nogal wat arbeiders over eigen woningen

beschikken. In enkele gevallen werd opgemerkt, dat dit meestal landarbeiders waren. Preciese gegevens echter ontbreken en al evenmin is bekend, of de betrokken woningen alle aan de te stellen minimumeischen voldoen. Waarschijnlijk is dit niet.

Er kan dus geen antwoord gegeven worden op de vraag, of de eigenaars ervan in de termen zouden vallen van de circulaire van 25 Juli 1927, dan wel van die van 7 Juni 1928, waarbij de mogelijkheid werd geschapen om ten koste van rijk en gemeente, ieder voor de helft, bijdragen a fonds perdu te verleenen, resp. voor vervangenden nieuwbouw, dan wel voor verbetering van de bestaande krotwoningen. Als men verder in aanmerking neemt, dat voor de kosten uitgaande boven de a fonds perdu verstrekte bedragen nog in dertig jaar af te lossen voorschotten verstrekt kunnen worden, dan heeft men hier te doen met een maatregel, waarop maar twee aanmerkingen te maken zijn. De eerste, doch daar kan de ontwerper van den maatregel maar weinig aap doen, is, dat er n.h.v. maar zoo weinig gebruik van wordt gemaakt. De tweede en deze lijkt serieuzer -- houdt alweer verband met de boven reeds gehekelde ~fetish krot.

Waarom moet nu iemand eerst in het bezit van een krot zijn, wil hij een bedrag a fonds perdu kunnen krijgen om tot het bouwen van een goede woning te kunnen komen. Waarom gaat men in de huidige omstandigheden van lage loonen, dan wel geen loonen doch wel werkverschaffing of steun, terwijl de neiging tot gezinsvorming blijft bestaan, er niet toe over om, onder nader vast te stellen eischen, welke niet in de laatste plaats rekening zouden moeten houden met de bonafide van den aanvrager en diens karakter, aan zich vormende gezinnen, die een eigen woning willen bouwen, nader te bepalen bedragen a fonds perdu te verstrekken, ook al bezitten zij geen krot. De bezitter van een krot is toch nog altijd een financieel krachtiger persoon dan de bezitter van heelemaal niets.

Als late nakomer van de beide zoo pas besproken circulaires, lijkt die van 23 Juni van dit jaar bedoeld, waarin premies beschikbaar worden gesteld voor de verbetering van arbeiderswoningen, ook wanneer deze aan anderen dan den bewoner toebehooren. Hierbij is inmiddels rekening gehouden met den verminderden welstand van tal van gemeenten, immers de gemeente hoeft slechts de helft te betalen van wat het rijk zal spendeeren, terwijl beide in totaal een derde van de voor de verbetering bestemde gelden voor hun rekening zullen nemen (i.c. voor het Rijk. 1/9 voor de gemeente).

Ook hier geldt het dus weer de verbetering zooal niet van directe krotwoningen dan toch woningen, die alhoewel niet voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking komende, dan toch niet in trek zijn.

Echter anders dan in de boven behandelde gevallen kan men hier moeilijk vragen aan het geschetste systeem uitbreiding te verleenen.

Evenwel doen zich andere bezwaren voor. Men vraagt zich af, of degenen, die een gewoonte maken van het verhuren van onvolwaardige woningen, niet tot het genus der ~huisjesmelkers” zullen behooren, menschen, die er wel niet voor zullen voelen woningen te gaan verbeteren, die immers toch al rendeeren, terwijl het te bezien staat, of zij als compensatie voor de door hen uitgeschoten penningen op een hoogere huur zullen kunnen