met hen, die zoo in alles tekort kwamen; toen al groeide in haar het verlangen, den drang om wat licht en warmte te brengen in het leven der misdeelden. Ze had zelf in haar jonge jaren armoede gekend, haar vader ging failliet toen ze twee jaar oud was, en haar moeder zei later altijd, dat het een zegen voor de kinderen was geweest, dat ze van jongsaf aan alle hulp hadden moeten ontberen, en dat ze zelf hadden moeten aanpakken. Toen ze 16 jaar oud was begon ze zelf onderwijs te geven aan een particuliere school, waarvoor ze zich in hoofdzaak door zelfstudie had voorbereid. Maar dit lesgeven bevredigde haar niet en ze werd daarnaast hoofd van de werkkamer in het Toymakers-Guild, waar kinderen uit de achterbuurten van Londen, komende uit de allerellendigste sloppen en krotten, speelgoed maakten. Arme, havelooze kinderen waren het, en merkwaardig is het, dat Octavia als zeventienjarige gezag had over die ongedisciplineerde troep fabrieksarbeidstertjes. Hier voor het eerst kwam zij in directe aanraking met de slopbewoners, hier ervoer ze voor de eerste maal, hoe afschuwelijk woningtoestanden konden zijn, ze leerde die slechte, dicht bevolkte Londensche achterbuurten kennen, en de grenzenlooze ellende van die krotten maakte een onuitwischbaren indruk op haar. En toen ontwaakte in haar de begeerte, om verbetering in die woningtoestanden te brengen; alleen waar en hoe, dat wist ze destijds nog niet.

Het was in 1864 dat ze in het bezit kwam van een kleine groep zeer slechte woningen, in een slop gelegen, waarvan men vertelde, dat zelfs de politie huiverig was om er binnen te gaan; het waren slechts drie huizen, 18 woningen bevattende. Maar van af dit oogenblik dateert haar werk van woningopzichteres, dat eerst in Londen, later ook in andere steden van Engeland en Schotland uitbreiding vond, en dat ook in andere landen, in Denemarken en Zweden, in de Vereenigde Staten en Zuid-Afrika, en ook in Nederland navolging heeft gekregen.

Door de jaren heen was ze hoe langer hoe sterker gaan beseffen, dat woningverbetering den ondergrond vormt voor alle sociale hervormingen, en dat zonder afdoende verbetering der volkshuisvesting van geen cultureelen vooruitgang sprake zou kunnen zijn. Ze had ervaren hoe noodlottig het was, dat de eigenaar van arbeiderswoningen zich meestal weinig of niets van zijn bezit aantrok en toen leefde in haar op het groote verlangen om in de plaats van dien eigenaar te treden, en voor de huisvesting der armen te mogen zorgen.

Ze had die huizen in handen gekregen, dank zij den steun van den kunstenaar John Ruskin, die vast in haar denkbeelden geloofde, en die haar het kapitaal verschafte om deze te verwezenlijken. Evenals de predikant Maurice heeft Ruskin grooten invloed op haar ontwikkeling gehad, en de bezieling die van deze beide groote hervormers uitging, heeft zeker mede daartoe geleid, dat liefde tot het goede, liefde tot het schoone, de twee machtige drijfveeren in Octavia’s leven zijn geweest. Ruskin had haar dus het geld gegeven voor den aankoop van die eerste huizen, en had haar tevens op de noodzakelijkheid gewezen om deze onderneming volkomen zakelijk op te zetten en te beheeren; hij begreep dat haar denkbeelden alleen dan levensvatbaarheid zouden hebben, en dat alleen dan kans op navolging zou

bestaan: en Octavia heeft nooit spijt daarvan gehad, dat ze dezen raad volkomen loyaal heeft opgevolgd.

Wie nooit een dergelijk oogenblik heeft beleefd, die kent niet het gevoel van plechtige vreugde, dat Octavia Hill bezielde, toen ze dit eerste bezit in handen kreeg; de huizen waren goed gebouwd, maar ze verkeerden in een staat van ongeloofelijke vervuiling en verwaarloozing; het krioelde er van het ongedierte, het behang hing in flarden langs de muren, de vocht siepelde langs de wanden, allerlei afval en rottende bestanddeelen verspreidden een stank, die alle beschrijving te boven ging. Dit was het vervallen, vervuilde, ontaarde koninkrijk, waarvan zij op haar 26ste jaar bezit nam; want, ondanks alles, voor haar was het een koninkrijk en voor de bewoners werd het een zegen, dat zij over hen regeerde.

Haar werk was in den aanvang dit, dat ze de huizen verbeterde en opknapte, en dat ze probeerde de bewoners, gedurende en na die verbeteringen daarin te laten blijven; want zeer bewust beoogde ze hiermede, om tegelijkertijd met het beter worden der woningen, ook een betere woonwijze der huurders te bevorderen, en zoodoende langzamerhand te geraken tot verheffing van het peil der slopbewoners. In deze omgeving van armoede en degeneratie trachtte ze de bewoners te wennen aan regel en orde en aan het nakomen van hun verplichtingen, ook in moeilijke tijden; daarvoor begon ze wekelijks zelf de huur te innen, ze nam het geheele beheer in handen, en ze hoopte op deze wijze wat kleur, wat warmte, wat gloed te brengen in de grauwe levens der slopbewoners, die maar al te veel gewend waren aan machtsmisbruik en willekeur bij den huiseigenaar. Bij deze groep menschen, die geslagen door de ellende van het leven, alle energie en levenslust hadden verloren, die onverschillig en moedeloos waren geworden, kwam zij met haar opbeurende en stimuleerende kracht, met haar warm en liefhebbend hart, hier kwam zij met haar innige behoefte om een ware en zuivere gemeenschap op te bouwen tusschen menschen onderling, van hoe verschillenden aard ze ook mochten zijn. En altijd stond de persoon van den huurder voor haar op den voorgrond, vandaar dat haar werk zulk een diepe innerlijke waarde had.

Het werk groeide, en het duurde niet lang, of menige eigenaar van woningen in Londen s achterbuurten, vroeg haar ■— getroffen door haar succes —■, zijn bezit voor hem te willen beheeren; want succes had haar werk, in de eerste plaats financieel, juist doordat haar uitgangspunt volkomen zakelijk was (een bekend handelsman uit de Londensche City heeft eens van haar gezegd: „Miss Hill is de beste zakenman, dien ik ken”), maar daarnaast, omdat ze altijd met twee factoren rekening hield, met de woning en met den bewoner. Zij wist, dat het niet voldoende was, om op groote schaal woningen te bouwen, dat : ~there was so much more needed for the houseless than houses”. Geen plan voor nieuwbouw, meende zij, zou slagen, wanneer daarop niet een verstandig en liefdevol beheer volgde. Voor haar ging het niet zoozeer om het bouwen, voor haar was het beheer, het werken van mensch tot mensch het allerbelangrijkst. ~Almost the worst house, if wisely managed, is better than even so costly a one, if ill managed”, is een bekende uitspraak van haar.