dat de vrij regelmatige daling van het percentage onbewoonde woningen zich over het laatste halfjaar heeft voortgezet. Het cijfer was nu 2.39%. Sedert bij de telling op 1 Juli 1936 het hoogtepunt bereikt was, is het cijfer als volgt teruggeloopen:

Percentage onbewoond aan het einde van het tijdvak 1936 I 5.61

1936 II 4.70 1937 I 4.19 1937 II 3.68

1938 I 3.34 1938 II 2.77 1939 I 2.39

Ingedeeld over oude en nieuwe stad was het percentage bij de laatste telling resp. 5.8 en 1.7. Van veel gewicht is de groepeering naar de huurklasse. In de groep beneden f. 130 jaarhuur was het cijfer 6.3%, in de groep van f. 130 tot beneden f. 208 5.3%, in de vol-3.4%, in de groep van f. 250 tot beneden i. jUu /q«

Op de wijze, die in de desbetreffende rapporten van den Amsterdamschen Woningdienst gebruikelijk is, wordt wederom onderzocht voor welke gezinnen de onbewoonde woningen geschikt zijn. Als norni wordt daarbij aangehouden dat het niet noodig behoort te zijn dat de ouders in één vertrek slapen met kinderen van tien jaar of ouder, dat de jongens en meisjes van tien jaar en ouder bijeen behoeven te slapen en dat niet in de woonkamer of in de keuken geslapen behoeft te worden. Aldus is berekend dat van de op 1 Juli 1939 onbewoond gevonden woningen 33.3 % geschikt is voor ten hoogste twee personen; -30.5 % geschikt is voor ten hoogste vier personen; 22.3 /o geschikt is voor ten hoogste zes personen; 13.9% geschikt is voor ten hoogste acht of meer personen. Uit een vergelijking met de voorafgaande tellingen blijkt, dat relatief steeds meer woningen met geringe capaciteit leeg komen te staan.

Voor Rotterdam kunnen wij uit de periodieke opgaven van den gemeentelijken technischen dienst, die niet op een telling berusten, maar aan de woningkartotheek ontleend zijn, het volgende vermelden.

Op 30 Juni 1939 was het percentage onbewoonde woningen hier 5 7 derhalve aanzienlijk meer dan in Amsterdam. De daling van het percentage is hier zeer gering: een jaar te voren was het percentage 5.8.

Wat hier vooral opvalt, is het buitengewoon hooge percentage in de lagere huurgroepen. In de groep beneden f. 2.50 per week was het bij de laatste opgave 14.5, in de volgende groep tot f 4 per week 12.8. r- y

Voor vele kleinere gemeenten zijn soortgelijke gegevens niet beschikbaar. Hier zal. zoolang in onze woningstatistiek geen verbetering is gebracht, een meer globale waarneming door bevoegden eenig houvast kunnen geven. Als zoodanig maken wij gewag van een beschouwing van den burgemeester van Zaandam. Mr. J. in ’t Veld. onder den titel „Burgemeesterszorgen in oorlogstijd”, opgenomen in ~Ue Gemeente' van I November 1939.

„Ternauwernood”, zoo schrijft de Heer in ’t Veld. „zijn de jammerklachten over het grote aantal leegstaande woningen verstomd, of wij moeten ons reeds gaan hezig houden met de onheilspellende voortekenen, die wijzen op komende woningnood in vele gemeenten.” De auteur gaat dan de geschiedenis van Zaandam op dit punt in de laatste jaar na. Er was bij het begin van die periode een tekort in vrijwel alle huurklassen. Een plan tot voorziening door vereenigmgsbouw stuitte af op de overweging dat het gemeentebestuur van Zaandam aan de particuliere bouwnijverheid niet voldoende kansen bood. Toen die kansen geboden werden, is er een tijdlang flink aangebouwd, maar er kwam plotseling stagnatie, o.m. naar het heette omdat Zaandam in de eerste gevarenklasse is ingedeeld. Voor het afkondigen van de mobilisatie stagneerde de aanbouw reeds hoewel alle nieuwgebouwde woningen intusschen verhuurd zijn en leegstaande oude woningen zoo goed als niet worden opgemerkt De stijging van rente en prijzen, die inmiddels ingetreden is. is oorzaak dat de woningen, die te voren tegen f. 6 huur per week aan de markt werden gebracht, en daardoor juist binnen het bereik van de best gesitueerde arbeiders vielen, nu ten minste f. 7 zullen moeten opbrengen.

Twee bouwplannen zullen onderwijl tot uitvoering komen. Een van

80 woningen ter vervanging van krotten. Dit plan zal eenige verruiming van de woningmarkt brengen, aangezien de helft van die krotten al ontruimd is. Ondertusschen is de onbewoonbaarverklaring stopgezet. Verder een plan voor den bouw van 45 woningen voor groote gezinnen. Het is de bedoeling de aanbesteding te laten doorgaan, niettegenstaande de hoogere prijzen, maar het gemeentebestuur acht het billijk dat het Werkfonds een deel van de hoogere kosten draagt.

Het gemeentebestuur heeft nu medewerking verzocht voor den aanbouw van 250 normale arbeiderswoningen, waarmee de stijgende behoefte tot ongeveer eind 1940 opgevangen kan worden. De huur van deze woningen zou, mits de rente op % bepaald blijft, op ongeveer f. 5 per week komen, aangenomen dat de bouwkosten f. 500 hooger zijn gekomen. Wordt de rente opgevoerd tot %, het thans geldende percentage voor leeningen op langen termijn, dan zou daar nog 30 a 40 cent bijkomen. Ook dan zou evenwel nog geen bijslag uit de overheidskas noodig zijn.

Het artikel besluit met een krachtige opwekking om, als de bouwmaterialen er zijn, juist nu den Woningwetbouw te bevorderen, zoo lang Woningwetbouw nog self-supporting mogelijk is.

Nationaal Plan

Het is den lezers bekend dat het Instituut verleden jaar, aanknoopend bij de jaarvergadering, een actie gevoerd heeft in de richting van een Nationaal Plan. Er is een adres verzonden aan den Minister van Binnenlandsche Zaken met een tweeledig verzoek; eenerzijds vroeg het dagelijksch bestuur den Minister, voor zoover noodig, de aandacht van de Staatscommissie inzake de herziening van de Woningwet op dit onderwerp te willen vestigen, andererzijds werd den bewindsman verzocht, vooruitloopende op een wettelijke regeling, reeds nu de wetenschappelijke voorbereiding van een Nationaal Plan te willen doen aanvatten.

Dat dit adres niet zonder meer terzijde gelegd is. blijkt uit het laatste jaarverslag van de Vaste Commissie voor Uitbreidingsplannen en Streekplannen in Noord Holland. U_i. -J_ • . , ,

Het advies van deze Commissie is namelijk hierover gevraagd door Gedeputeerde Staten, die van den Minister een verzoek om bericht raad hadden ontvangen naar aanleiding van bovenbedoeld adres. De Commissie adviseerde dat h.i. voor het bereiken van de noodige coördinatie van alle Rijksplannen en belangen, alsook van deze en streek- en andere plannen voor kleinere gebieden, op den duur een nationaal richtlijnenplan niet gemist kan worden en daarop bijtijds dient te worden aangestuurd; dat het juist is te achten reeds thans een regeling hiervoor in de Woningwet op te nemen en derhalve daarop de aandacht van de Staatscommissie inzake de herziening van de Woningwet ware te vestigen; dat voor de bereiking van het doel behoefte bestaat aan een centraal stedebouwkundig bureau, dat, beginnend met op velerlei gebied de voor dit doel van belang zijnde gegevens te verzamelen en te verwerken, zich langzamerhand kan richten op wetenschappelijk onderzoekingswerk ten behoeve van het nationale richtlijnenplan en waaruit zich dan op den duur kan ontwikkelen het geven van aanwijzingen aan andere instanties. ontving een afschrift van een dienovereenkomstig schrijven van Gedeputeerde Staten aan den Minister.

Stedebouwkundige belangen en de inpoldering van de Zuiderzee

De Vaste Commissie voor Uitbreidingsplannen en Streekplannen in Noord Holland heeft zich blijkens haar Jaarverslag bezig gehouden met de vraag hoe aansluiting van de Zuiderzeepolders bij het aangrenzende gebied van Noord Holland te bevorderen zou zijn. Zij achtte met het oog hierop een vorm van samenwerking met haar wenschelijk en voorts dat wederom een stedebouwkundige in den Zuiderzeeraad zitting zou hebben.

Een brief van deze strekking is door Gedeputeerde Staten doorgezonden aan den Hoofdingenieur-Directeur van den Rijkswaterstaat, belast met de uitvoering van den dienst der Zuiderzeewerken. Deze gaf als zijn meening te kennen dat het stadium voor overleg z.i. nog niet gekomen is, maar dat zeker in een vroeg stadium contact met de besturen der provincies zal worden gezocht. Voor de bedoelde aanvulling van den Zuiderzeeraad werden Gedeputeerde Staten verwezen naar den Minister van Waterstaat. Aan deze aanwijzing heeft het College gevolg gegeven.