Bodemproductiebesluit 1939

Bij Kon. Besluit van 26 October 1939, No. 679 PP, zijn eenige bepalingen vastgesteld, berustende op de Bodemproductiewet 1939, welke o.m. den Minister van Economische Zaken de bevoegdheid geven voorschriften uit te vaardigen met betrekking tot den akkerbouw, den weidebouw, den tuinbouw, de ooftteelt, de houtteelt, den boschbouw en de bestemming van den bodem. Voorts zijn de Regeeringscommissarissen voor de Bodemproductie en de productiecommissarissen, d.w.z. zij, die door den Minister tot het geven van nadere voorschriften aangewezen zijn, bevoegd verklaard, binnen door den Minister te trekken grenzen de bovenbedoelde bevoegdheid uit te oefenen.

Wij vermelden dit besluit hier, omdat de bevoegdheden, die het verleent, ook voor de stedebouwkundige ontwikkeling van ons land, zij het zijdelings, beteekenis kunnen hebben.

Commissie van Steyn

Men weet dat onder voorzitterschap van den Heer Dr. J. A. van Steyn, Directeur van het Staatsboschbeheer, een interdepartementale commissie werkzaam is aan de voorbereiding van een ontwerp-Natuurbeschermingswet, Als neventaak is aan deze Commissie opgedragen het uitbrengen van advies over de voorzieningen, welke in verband met de bestaande voornemens tot uitvoering van cultuurtechnische werken op groote schaal moeten worden getroffen, ten aanzien van de bestemming van den bodem in het algemeen en het behoud van natuurschoon in het bizonder.

Uit de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer inzake het Crediet voor Werkverruiming blijkt thans dat de Commissie dit advies reeds heeft uitgebracht.

Natuurbeschermingswet

Bij het Afdeelingsonderzoek der Tweede Kamer van de begrooting 1940 van Binnenlandsche Zaken zijn inlichtingen gevraagd over den stand van zaken met betrekking tot het ontwerp-Natuurbeschermingswet.

Vuilberging en natuurschoon

Het Koninklijk Instituut van Ingenieurs heeft in overleg met de Contact-commissie inzake Natuurbescherming een studie-commissie ingesteld, welke zich zal bezig houden met het vraagstuk van de vuilberging van gemeenten en particulieren, speciaal in verband met de belangen van natuur- en landschapsschoon. De Commissie stelt zich o.m. voor een overzicht samen te stellen van de gevallen, waarbij door vuilstorting natuurwetenschappelijk merkwaardige terreinen verloren gaan, plassen, waardevol uit een oogpunt van natuurschoon voor vuilberging worden gebruikt, landschapsschoon door onooglijke vuilnisbelten wordt aangetast, enz.

Zij verzoekt opgaven te mogen ontvangen van vuilstortingen, waarbij zich bovengenoemde bezwaren doen gelden, met vermelding van de gemeente(n), waaruit het vuil afkomstig is en zoo mogelijk voorzien van een eenigszins nauwkeurige beschrijving van de ligging der stortplaats.

Het gaat dus uitsluitend om vuilstorting door gemeenten, bedrijven en particuliere instellingen, en niet om de natuurverontreiniging door het wegwerpen van papieren, schillen en doozen. Zooals bekend, is ter bestrijding van dit laatste kwaad de ~Bond tegen verontreiniging van Natuur en Stad” opgericht.

Buitenland

Duitschland

Kruisingen van spoorwegen en wegen Een nieuwe wettelijke regeling

De Duitsche regeering heeft onder dagteekening van 4 Juli 1939 een nieuwe wet uitgevaardigd betreffende de kruising van spoorwegen en wegen. Deze wet is voor den stedebouw van de grootste beteekenis.

De wet gaat uit van den grondslag, dat spoorwegen en wegen gelijkwaardige verkeerswegen zijn. De aanleg van nieuwe of de verandering van aanwezige kruisingen dient dus steeds beide verkeersbanen.

Nieuwe kruisingen tusschen spoorweg en gewonen weg moeten volgens de wet steeds zoo aangebracht worden, dat de rails vrij blijven. Uitzonderingen bij uit verkeersoogpunt minder belangrijke kruisingen, bijv. wegen voor landbouwdoeleinden, kunnen toegelaten worden. Zulk een voorschrift is slechts denkbaar, omdat met werkelijk nieuwe spoorlijnen thans in Duitschland geen rekening meer behoeft te worden gehouden. Zou deze eisch reeds bij den aanleg van het aanwezige reusachtige spoorwegnet gesteld zijn, dan waren talrijke lijnen wegens de ongehoorde kostenverhooging nauwelijks uitvoerbaar geweest. Het Duitsche Rijksspoorwegnet heeft juist 100.000 kruisingen met wegen. Daarvan is slechts een vierde deel ..Schienenfrei”, terwijl drie vierde kruisingen a niveau zijn. Hadden ook deze 75.000 kruisingen a niveau op ongelijke hoogte aangelegd moeten worden, en rekent men gemiddeld op 50.000 gulden voor elke tunnel of viaduct (dat is eer te laag dan te hoog), dan had dat een bedrag van 3,75 milliard gulden uitgemaakt!

Maar belangrijker is wat de wet over de verandering van aanwezige spoorwegkruisingen a niveau zegt. Hier kan volgens de nieuwe bepalingen de toezichthoudende instantie verlangen en wel ook tegen de opvatting in van beide verkeerslichamen, die erbij betrokken zijn —, dat ter wille van een betere afwikkeling van het spoorweg- of wegverkeer de kruising a niveau door een op ongelijke hoogte vervangen wordt. Ook kan zij eischen dat tot de verandering, of bij minder belangrijke kruisingen ook blijvend, de aanleg van den spoorweg of van den verkeersweg gewijzigd wordt (bijv. vervanging van schuine kruisingen door haaksche; aanbrengen van bizondere waarschuwingsinstallaties; wegruiming van terzijde gelegen bouwwerken, die het uitzicht storen). Ten slotte kan de toezichthoudende instantie bepalen dat onbelangrijke wegen ter vermijding van overtollige kruisingen geheel opgeheven worden. Met betrekking tot de kosten gaat de wet uit van den bovenvermelden grondslag van de gelijkwaardigheid van rails en weg en legt zij vast dat elke verbetering van kruisingen zoowel den spoorweg als ook den verkeersweg ten goede komt. De wet behandelt dus alle kruisingen als gemeenschappelijke inrichtingen; de kosten van de verbouwing hebben beide verkeersdragers voor gelijke deelen te dragen. Daarbij is het zonder beteekenis of de spoorweg of de gewone weg het eerst aanwezig was, en welke verkeersweg bijv. door de toeneming van het verkeer aanleiding tot de verandering geeft.

Voor den stedebouwer is de wet ten opzichte van den vroegeren rechtstoestand uiterst gunstig. Wie weet hoe moeilijk het voor de steden of provincies is bij de spoorwegdirectie ook maar de verbouwing van één kruising a niveau te bereiken, die kan de beteekenis van de nieuwe wet voor stedebouw en verkeer begrijpen, De wet heeft ook een historische beteekenis, en dat geldt voor alle landen. Toen sedert het midden van de vorige eeuw het spoorwegverkeer zich ontwikkelde, meende men dat daarmee de beteekenis van den gewonen weg als grooten doorgaanden drager van het verkeer afgeloopen was. Maar reeds sinds het begin van deze eeuw krijgt de weg geleidelijk door de auto een aanzienlijk deel van zijn oude beteekenis voor het groote doorgaande verkeer terug. En nu verklaart de nieuwe wet spoorweg en verkeersweg voor gelijkwaardig. Hoe spoedig zal het vliegtuig de beteekenis van spoorweg en verkeersweg voor het doorgaande verkeer op grooten afstand beperken !

Dr. Ing. P. A. Rappaport

Engeland

Housing Centre

Doordat in Engeland geheel anders dan bijv. in Duitschland praktisch geen tijdschriften bestaan, die uitsluitend aan de volkshuisvesting gewijd zijn, is het niet gemakkelijk zich een helder begrip te vormen van hetgeen daar te lande door de organisaties, die zich het woningvraagstuk aantrekken, verricht wordt. Een van deze organisaties, en wel een met een federatief karakter, is de Housing Centre, waarbij o.m. zijn aangesloten de Garden Cities and Town Planning Association, de National Federation of Housing Societies en de Society of Women Housing Managers. Een van de voornaamste doeleinden, die de Housing Centre na-

Streeft, is de bevordering van gedachtenwisseling. Dit gebeurt vooral tijdens wekelijksche koffiemaaltijden, de „Tuesday lunches . Aan