woningen, die als horzels over het land uitzwermen en overal neerstrijken, waar een stukje natuurschoon te vinden is.

Decentralisatie van industrie moet slechts daar worden toegepast, waar geen aantasting van natuurschoon plaats vindt en decentralisatie van vestiging slechts in kernen, welker bewoners door werk en mentaliteit een blijvenden band met het land kunnen vormen. Deze blijvende band is er slechts daar. waar beroep en bedrijf ter plaatse kunnen worden uitgeoefend. Dus concentratie van bebouwing. gepaard gaande met decentralisatie van industrie en vestigingskernen. De groei van woon-kernen los van werk-kernen leidt tot een onorganische en onmaatschappelijke ontwikkeling en tot ongewenschte financieele verhoudingen.

Voor de stedelijke ontwikkeling zal de tuinstad-gedachte, (beperking etagebouw. bevordering ééngezinshuis. systematische groenvoorziening als afsluiting der wijken) door moeten werken.

Op dit gebied is het Amsterdamsche uitbreidingsplan in hoofdzaak met zijn uitgebreide voorstudies en zijn streven meer kon het niet zijn los te komen uit de belemmeringen, die de hooge grondprijzen aan laagbouw in den weg leggen, toonaangevend. Andere maatstaven bij de waardebepaling bij onteigening, die meer met het publiek belang rekening houden dan in het verleden dikwijls het geval was, zullen ertoe bij moeten dragen de verwezenlijking van de tuinstadgedachte in het rijk van de financieel te verwezenlijken mogelijkheden ook voor de groote stad te brengen.

De vlucht van de beste elementen van het land naar de stad kan worden tegengegaan door de bevordering van het kleingrondbezit door middel van versnelde ..binnenkolonisatie” van landarbeiders en . op den duur van arbeiders uit industrieën, die voor vestiging op het land in aanmerking komen. In een in 1935 voor het Instituut uitgebracht praeadvies kwam ik tot de conclusie, dat de kolonisatie voor het grootste deel van de stadsarbeiders niet mogelijk is. omdat zij geestelijk te ver van het platteland afstaan.

Het woningpeil op het platteland steekt schril af bij dat in de stad. Op het land getuigt het wonen in krotten in het algemeen niet, zooals in de stad, van sociale achterlijkheid. doch alleen van financieel onvermogen. Door den landarbeider en den kleinen tuinder of boer kan een dekkende huur voor een nieuwe woning slechts zelden worden opgebracht. Naast krotopruiming op groote schaal zijn dus bizondere financieele maatregelen noodig om het landelijke woonpeil, dat het levensniveau ten deele bepaalt, op te voeren tot het stedelijke woonpeil.

Het behoud van traditie en karakter van de oude dorpskernen is voorts een essentieele voorwaarde voor de geestelijke verheffing van het platteland. De schoonheid, intimiteit en cultureele eenheid van het boerendorp is op vele plaatsen verloren gegaan door een onoordeelkundige bebouwingswijze (o.a. lintbebouwing) en door quasimoderne bouwsels, tot stand gebracht door een uit het spoor geraakten dorpstimmerman of door een ..architect” uit de stad. De middelen ontbreken bijna steeds om den toestand te verbeteren en het dorp zijn karakter te hergeven. hoewel dikwijls met weinig middelen (de aanleg van een wegje of een brink, het afbreken van een in den weg staand gebouw) reeds veel te bereiken is. Maar hier-

voor kan financieele steun niet worden gemist.

Om aan de volslagen onmacht van de dwerggemeenten een einde te maken is trouwens samenvoeging van gemeenten een gebiedende eisch. Ook voor de parasitaire groeiverschijnselen in de omgeving der groote gemeenten dient door grensrectificaties een oplossing te worden gevonden.

Een der ergste euvelen op het platteland is een bouwtoezicht. dat gespeend is van de noodzakelijke kennis om technische en aesthetische problemen te beoordeelen en dat bovendien niet vrij staat tegenover de gemeentenaren in verband met particuliere opdrachten.

Door onkunde en door onwilligheid blijven vele voorschriften een doode letter. Maar ook voor dit punt is in het rapport van de Staatscommissie voor de herziening der Woningwet een bevredigende oplossing te vinden.

Wellicht zijn er sommigen, die de mogelijkheden, welke ik voor een nieuwe woningpolitiek schetste, revolutionnair zullen vinden.

Ik wil daarom met nadruk wijzen op de in den aanvang van het artikel gebezigde woorden ..een historisch gefundeerde vernieuwing, naar Nederlandschen aard, en in geleidelijkheid zich voltrekkende”, waarmede ik mij op de basis stel van de richtlijnen, aangegeven door Mr. J. Linthorst Homan in zijn brochure.

Een beknopte samenvatting over een zeer veelzijdig gebied moet reeds door haar kortheid apodictisch klinken, omdat argumenteering slechts hier en daar kan worden gegeven. Het is trouwens allerminst mijn bedoeling de geschetste mogelijkheden aan te dienen als een afgerond geheel van voorstellen. Noch ook wil ik deze beschouwd zien als nieuwe ideeën, omdat het meeste eruit reeds eerder en uitvoeriger door anderen naar voren is gebracht. Reeds vóór den oorlog gaf ik in een referaat over ~De zegenrijke stad” voor kleinen kring een samenvatting van deze gedachten, gezien in het licht van een cultuurhistorische wereldbeschouwing.

Sommige van de geschetste richtlijnen kunnen, in het kader van de bestaande wetgeving, door een gewijzigde wetstoepassing worden verwezenlijkt. Andere sluiten ten nauwste aan bij de richtlijnen, welke door de meergenoemde Staatscommissie voor de herziening van de Woningwet zijn gegeven en werden dus reeds vóór den oorlog in breeden kring als noodzakelijk gevoeld.

Ten slotte een eeresaluut aan hen, die in 1901 de bestaande Woningwet, die zooveel goeds heeft gewrocht, tot stand hebben gebracht en het verzoek aan het bestuur van het Instituut het initiatief te nemen tot bestudeering van de mogelijkheden eener nieuwe woningpolitiek in het licht der tijdsomstandigheden.

Stadsopbouw na groote rampen

door Drs. H. van der Weyde

II

De brand en de ophouw van Londen behooren tot de bekendste episodes uit de geschiedenis van den stedebouw, maar ook elders in Europa zijn talrijke steden te vinden, die na een catastrofale vernieling een opmerkelijke reconstructie hebben doorgemaakt.