vens die van ijzer- en staalproducten, verplicht mij de noodzakelijkheid van een uiterst zuinig gebruik van deze materialen voor de bouwnijverheid nog eens met klem onder de aandacht van de Gemeentelijke Diensten van Bouw- en Woningtoezicht te brengen. Bij de behandeling van de formulieren voor het aanvragen van goedkeuring voor de uitvoering van bouwwerken is mij gebleken, dat door particulieren, zoowel als door overheidsinstanties, veelal nog te weinig rekening wordt gehouden met de op 21 Augustus door mij uitgevaardigde ~Maatregelen ter besparing op bouwmaterialen”. Ten einde vertraging in de behandeling der aanvragen zooveel mogelijk te voorkomen, verzoek ik den Gemeentelijken Diensten van Bouw- en Woningtoezicht derhalve dringend de bij deze Diensten ingeleverde, meergenoemde formulieren ook te controleeren op materialenverbruik; in het bijzonder dient te worden nagegaan of rekening is gehouden met de onder Ild, lila, Ille, Illf en Illg vermelde punten van bovengenoemde Maatregelen.

De aanvragen voor de goedkeuring van bouwwerken moeten vergezeld zijn van teekeningen, waarop de gebezigde materialen voor de verschillende constructiedeelen duidelijk zijn aangegeven. Aanvragen, welke niet vergezeld gaan van teekeningen, zullen dezerzijds terzijde worden gelegd totdat de bijbehoorende teekeningen ontvangen zijn.

Het zal duidelijk zijn, dat een en ander een vlotte afhandeling der aanvragen voor de goedkeuring van bouwwerken ten goede zal komen.

Voorts is mij gebleken, dat woningbouw in complexen zonder bezwaar kan worden uitgevoerd met gebruik van minder dan Yi % hout. berekend op den totaalinhoud van het bouwwerk in m-’h In beginsel zou voor het bouwen van meerdere woonhuizen tezamen een maximum houtverbruik van 1 % van den totaalinhoud van het bouwwerk in redelijk te achten zijn; voor alleenstaande woningen zou dit percentage in het algemeen ten hoogste 1.2 bedragen, terwijl voor boerenwoningen met aangebouwde stallen en schuren dit percentage in principe maximaal op 1,3 te stellen ware. Deze besparing ware hoofdzakelijk te zoeken in de vermijding van het gebruik van balkhout, vloerdeelen, dakbeschot en betimmeringen.

Met het oog op deze houthesparing vestig ik er nog eens de aandacht op, dat als vervangingsmaterialen voor vloeren en dakbedekking vooraf op fabrieken vervaardigde holle aansluitende gewapendbetonhalken en holle aansluitende gewapende baksteen-constructies geleverd worden.

Wat houten heipalen betreft, teeken ik nogmaals aan. dat in beginsel het gebruik van deze palen, met het oog op de voorraadspositie, niet toegestaan kan worden.

Van de walsproducten baart o.a. de positie van betonstaal ernstige zorg. Als besparing op dit materiaal zal voor plaatconstructies van gewapend beton een wapening van puntgelaschte staaldraadnetten van hoogwaardig staal zooveel mogelijk toegepast moeten worden. Vooropgesteld blijft natuurlijk, dat constructiedeelen als wanden, muren, balken, kolommen, enz., waar mogelijk, niet in gewapend beton, doch in metselwerk of ongewapend beton uitgevoerd dienen te worden, ten einde het gebruik van betonstaal tot een minimum te beperken.

Aan het nauwkeurig invullen van de aanvraagformulieren voor de goedkeuring van bouwwerken dient mede de noodige aandacht besteed te worden;

le. in de daarvoor aangewezen kolommen van het formulier dienen te worden ingevuld de totale hoeveelheden van de bouwmaterialen, welke blijvend tot de constructie van het bouwwerk behooren;

2e. bovendien moet echter in de toelichting op de laatste bladzijde van het formulier, overeenkomstig de specificaties van de kolommen. vermeld worden, welke hoeveelheden van deze materialen reeds in het bezit zijn van den principaal of den bouwondernemer;

3e. voor betonwerken dient het totaal te hekisten oppervlak van beton eveneens in de toelichting vermeld te worden.

Bouwverordeningen

In verband met de meergenoemde, weinig gunstige materiaalpositie, met name vooral van hout en staal, is het dus bepaald noodzakelijk, dat streng de hand gehouden wordt aan de door mij op 21 Augustus j,l. uitgegeven ~Maatregelen ter besparing op Bouwmaterialen”. Op grond daarvan heb ik, door tusschenkomst van de Gedeputeerde Staten, aan de desbetreffende Gemeentebesturen in overweging doen geven, hierin aanleiding te vinden het gemis van bedoelde rnaterialen in voorkomende gevallen als overmacht te beschouwen, en desondanks toch een bouwvergunning te verleenen, indien thans reeds bouwaanvragen aanhangig zijn gemaakt. Ik zou mij immers genood-

zaakt zien mijn goedkeuring te onthouden aan plannen voor bouwwerken, welke niet voldoen aan de hierboven genoemde ~Maatregelen”. Waar zoodanige bouwaanvragen nog niet aanhangig zijn gemaakt, geef ik aan de Gemeentebesturen nu reeds in overweging de bouwverordeningen in overeenstemming te brengen met den feitelijken toestand en het bezigen van schaarsche materialen niet meer in de gemeentelijke bouwverordeningen dwingend voor te schrijven.

De Algemeen Gemachtigde voor den Wederopbouw, Dr. Ir. J. A. Ringers

P.S. Ik verzoek alle Gemeentebesturen den inbond van dit rondschrijven ter kennis te brengen van de Gemeentelijke Diensten van Bouw- en Woningtoezicht of de met dezelfde functie belaste instanties.

Rechtspraak

Voorgevelrooilijn ’s Gravenhage

Kon. Besluit 19 April 1940, No, 55

Tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid Holland van 15 Augustus 1939, No. 187/1, houdende goedkeuring van een door den gemeenteraad van ’s Gravenhage vastgestelde voorgevelrooilijn, zijn belanghebbenden in beroep gekomen bij de Kroon. Deze beroepen zijn ongegrond verklaard, waarbij de Kroon het volgende overwoog:

~dat in de openbare vergadering der Afdeeling van den Raad van State, voor de Geschillen van Bestuur, waarin over deze zaak verslag is uitgebracht, door den gemachtigde van burgemeester en wethouders van ’s Gravenhage namens dit college is verklaard, dat, zoodra het perceel no. 7642 zal worden bebouwd, het zal bevorderen, dat door de gemeente de vóór de rooilijn gelegen strook zal worden aangekocht of onteigend;

~dat onder die omstandigheid niet gezegd kan worden, dat door de vaststelling van de rooilijn de appellanten in ontoelaatbare mate in hunne bij dat perceel betrokken belangen zullen worden geschaad; ~dat voorts de beperking, welke door de rooilijn aan de bebouwing van perceel no, 9008, dat thans aan de straatzijde een nauwen doorgang vormt, wordt gesteld, mag geacht worden voor de appellanten geen of althans slechts zeer gering nadeel tengevolge te zullen hebben;

~dat derhalve de bezwaren der appellanten niet tot vernietiging van de door Gedeputeerde Staten aan het raadsbesluit, dat aan een doelmatige stadsontwikkeling alleszins bevorderlijk is te achten, verleende goedkeuring kunnen leiden.”

Uitbreidingsplan Amsterdam

Besluit van den Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht, 25 Mei 1940, Kab. No. 47 B

Beschikkende op het beroep door eenige belanghebbenden ingesteld tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van Noord Holland van 18 October 1939, Ie Afd. No. 95, houdende goedkeuring van een door den gemeenteraad van Amsterdam vastgesteld plan tot herziening van het uitbreidingsplan-Vossius-gymnasium en omgeving, heeft de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht een aantal appellanten niet-ontvankelijk verklaard en overigens aan het besluit alsnog goedkeuring onthouden.

Deze beslissing berustte o.m. op de volgende overwegingen:

~wat de ontvankelijkheid der appellanten in hun beroep aangaat, dat uit de omstandigheid, dat van de terreinen van de appellanten een rechtstreeksch uitzicht bestaat op de terreinen, waarop het onderwerpelijke plan betrekking heeft, en het voor hen derhalve van belang kan zijn, hoedanige bestemming aan deze laatste terreinen wordt gegeven, moet volgen dat de appellanten als belanghebbenden in den zin van artikel 38 der Woningwet zijn aan te merken;

~dat, wat betreft het beroep van T. Teves, N. L. H. Roesler, W. A. Grollenberg, A. van der Graaf, A, van der Eijk en A. J. N. Nijman, krachtens artikel 38, eerste lid, der Woningwet van de goedkeuring van een uitbreidingsplan slechts die belanghebbenden die bij den