Landbouw, tuinbouw en veeteelt met de daarbij behoorende bedrijfsgebouwen met een terreingrootte van tenminste 1 ha en een onderlingen afstand tusschen de boerenbehuizingen van tenminste 250 m.

Landbouw, tuinbouw en veeteelt met de daarbij behoorende bedrijfsgebouwen met een terreingrootte van tenminste 2 ha en een onderlingen afstand tusschen de boerenbehuizingen van tenminste 500 m.

Aan wegen waaraan volgens de bouwverordening mag worden gebouwd, mogen woningen en andere gebouwen, die tijdens de vaststelling van het plan in het gebied van het plan in hoofdzaak aanwezig waren, in strijd met de bestemming volgens het plan, doch uiteraard met inachtneming van de voorgevelrooilijn, worden herbouwd of geheel worden vernieuwd. Burgemeester en Wethouders kunnen in afwijking van de bestemming volgens het plan, vergunnen, dat woningen en andere gebouwen, niet gelegen aan wegen, waaraan volgens de bouwverordening mag worden gebouwd, worden herbouwd of geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd of uitgebreid, voor zoover zulks volgens de bouwverordening is toegestaan. De landarbeiderswoningen werden in afwijking met vorige plannen niet meer in het landelijk gebied geprojecteerd, doch aan de peripherie der plannen in onderdeelen. In de practijk was n.l. gebleken, dat de z.g. landarbeiderswoningen (niet te verwarren met landarbeidersplaatsjes, bedoeld in de Landarbeiderswet) vele kleine burgers huisvesten, die meer landelijk wenschen te wonen, en die het bezit van een grooter terrein en een enkel stuk vee op prijs stellen. Ook de losse arbeider, die vandaag hier en morgen daar werk vindt, alsmede vele arbeiders, die in het plaatselijke bedrijf werkzaam zijn, en natuurlijk de kleine boer en de tuinder, prefereeren dikwijls de z.g. landarbeiderswoning.

Deze omschrijving was aanvankelijk in de bebouwingsvoorschriften opgenomen:

„Landarbeiderswoningen, vrijstaande woningen, ten dienste van den landbouw, den tuinbouw, de veehouderij en de kippenfokkerij en bijbehoorende, niet ter bewoning bestemde bijgebouwen, met een onderlingen afstand tusschen twee niet op hetzelfde erf gelegen gebouwen van tenminste -40 m, een zijdelingschen afstand van het hoofdgebouw tot de erfscheidingen van tenminste 15 m en een bij het gebouw behoorende en in onmiddellijke aansluiting daaraan gelegen terrein ter grootte van tenmisnte 3000 m‘^".

Later bleek, dat door deze ruime zijdelingsche afstanden, een geschikt terrein, in aansluiting met de andere voor het uitbreidingsplan bestemde gronden, moeilijk te verkrijgen was. De exploitatiemogelijkheden werden overal, waar geen geschikt weggedeelte in het plan kon worden opgenomen, ernstig bemoeilijkt.

In de latere uitbreidingsplannen is deze bouwklasse gesplitst; er wordt nu een ruimere en een dichtere verkaveling toegelaten.

Deze bouwklassen zijn genoemd: kleine landelijke bebouwing a en b. De geëischte zijdelingsche afstanden tot de erfscheidingen varieeren; in het klei- en laagveen gebied (de weidestreek) wordt voor a meestal geëischt 7\ —lO m, voor b 10—m. In het zandgebied voor a 10— m en voor b \2^—ls m.

De terreingrootte voor a bedraagt in het klei- en laagveengebied 500—1000 m^. De terreingrootte voor b bedraagt in het klei- en laagiveengebied 1000—1500 m^.

De terreingrootte voor a bedraagt in het zandgebied 1000—1200 m 2.

De terreingrootte voor b bedraagt in het zandgebied 1500—2500 m 2.

Teneinde verkapten burgerbouw te weren is tenslotte nog opgenomen de eisch van een schuurruimte van tenminste 90 m 3 inhoud, ~de bergruimte boven de woonvertrekken niet meegerekend”. Volledigheidshalve wordt nog op de herbouwbepaling gewezen, die hier voor het eerst werd toegepast.

Marum. Een verdere uitbreiding van het renvooi bracht het uitbreidingsplan Marum (afb. 2), een gemeente met een sterk versnipperd landelijk gebied, met talrijke zandwegen, waaraan overal huisjes zijn verschenen. Een ware tegenstelling met Oldehove, waar slechts enkele noodzakelijke verharde wegen het gemeentelijk gebied doorkruisen.

Teneinde een verdere ongewenschte verkaveling en bebouwing van het landelijk gebied te voorkomen werd de volgende bepaling in het renvooi opgenomen en tenslotte door den gemeenteraad vastgesteld:

landbouw, tuinbouw en veeteelt en de daarbij behoorende bedrijfsgebouwen met een terreingrootte van tenminste 1 ha en een onderlingen afstand tusschen de boerenbehuizingen van tenminste 100 m, mits gelegen aan een zandweg met een minimum breedte van 9 m, die behoorlijk op het gemeentelijk wegennet aansluit, en met een afstand van de voorgevelrooilijn tot de as van den weg van tenminste 20 m; en een afstand tusschen de boerenbehuizingen van tenminste 200 m aan zandwegen met een minimum breedte van 5 m.

De laatste regeling bleek te soepel te zijn, de toevoeging:

~mits behoorlijk naar het oordeel van B. en W. met de gemeentelijke brandweer bereikbaar".

werd noodzakelijk geoordeeld. Ook de herbouwclausule werd iets uitgebreid. En tenslotte werd hierin opgenomen de bestemming:

ftHeide en hosch met de daarbij behoorende bedrijfsgebouwen".

Dit laatste was een weinig gelukkige en zeker onbevredigende regeling: eerst enkele jaren later kwam een betere oplossing, door de gemeente te splitsen in een agrarisch gedeelte en een natuurschoongebied. Ik was toen tot het inzicht gekomen, dat het niet aangaat heide en bosch als zoodanig te bestemmen en daarmee basta: bovendien, wat te denken van heide, met de daarbij behoorende bedrijfsgebouwen. En hoe te handelen als die heide ontgonnen wordt? Moet dan bij elke ontginning het plan worden herzien?

I Ik trachtte deze moeilijkheden te voorkomen door de verschillende gronden overeenkomstig de geaardheid te bestemmen.

Voor cultuurgronden werd een andere regeling ontworpen dan b.v. voor het natuurschoongebied. Tegelijkertijd bleek in de Zuid Drentsche en de Overijsselsche gemeenten de noodzaak van een regeling van het vraagstuk der zomerhuisjes. In Groningen, Friesland en Noord- en Midden-Drenthe was het mij gelukt den verderen bouw van deze niet zeer geslaagde bebouwing in de bosschen er. heidevelden vrijwel geheel door het plan onmogelijk te maken. Ik kon dit niet volhouden en nadat eerst reeds enkele pogingen waren gedaan tot een betere redactie in de plannen Dwingelo, Diever en Zuidwolde, meende ik