namer int ghesicht gelaet dan weinigh. Ten anderen dat cromme straten ongheschickte formen van huysen en erven veroirsaken.”

Afb. 12. Ideaalstad van Simon Stevin (± 1600)

Zoowel aesthetische als practische motieven worden dus voor de streng rechtlijnige indeeling aangevoerd.

De bouwblokken zijn vierkanten van 360 voet lang, „’t welck ick in groote Steden voor bequame langhde boude, om twee erven van huysen ruggelingh teghen malcander te commen”. Ook de bouwblokdiepte is dus wel degelijk overdacht.

Een drietal kanalen, elk 180 voet breed, doorsnijdt de stad in de lengte-richting. Niemand zal zich er over verwonderen, dat dit specifiek Hollandsch element in een Hollandsche ideaal-stad niet wordt gemist i •

In het midden van de stad is de markt geprojecteerd. ~Inde selve ist gerievich vercocht te worden alle versche eetelicke waren, die de Ingesetenen dagelicx behouven, als vlees, vis, gevogelte, suyvel, groente en fruyt, om niet te moeten gaen tot verscheyden plaetsen verre van malcander gelegen; daérom is hier ock ande selve marct veroirdent het Vleeshuys, het Vishuys of Vismarckt staende bequaemlick ande watercant.” Behalve dit centrale marktplein is er nog een viertal kleinere markten voor andere artikelen.

Aan een tweede ruim plein zijn de groote kerk en het stadhuis geprojecteerd, in de onmiddellijke nabijheid daarvan de huizen der uitheemsche kooplieden (L, M, N en O). Behalve de groote kerk zijn er vier andere

kerken: deze ~staen so verdeelt, datter geen burgerie verre van een kerck en is”.

De hooge school, de stadsschool, de schermschool en de schuttersdoelen worden vereenigd tot één complex aan de achterzijde van het raadhuis.

~In het Aermhuys soude ick bij een vergaren al ’t gheene in ander steden tot verscheyden plaetsen veroirdent is, als Outmannenhuys, Sieckhuys, Lasarushuys, Blindelienhuys, Schamelwesenhuys, Gasthuys, Vondelinghuys, Outvrouwenhuys, Pesthuys, Pockhuys, Dulhuys met dieder meer sijn.”

Uitvoerige beschouwingen worden gewijd aan de plaats van ~het Vorstelick Huys”. Sommigen willen een afzonderlijke sterkte buiten de stad, vanwaar de vorst de stad in bedwang kan houden, anderen willen den vorst juist midden in de stad. ~Tusschen deze twee heeft mij tot voorbeeldt een middel wech bevallen, te weten geen uytstekend Slot met wallen en grachten tegen de Stadt, noch oock soo t’eenenmael middel de Stadt, dat den Vorst niet daer buyten en soude connen trecken sonder telckens deur de Stadt te gaen ende van de gemeente gesien te wesen, Maer ande Stadtswallen met sijn eygen uytganck of poorte tusschen twee bolwercken int middel der gordine (courtine).”

Stevin zag de eischen, welke uit militair oogpunt aan de stad moesten worden gesteld, zeker niet voorbij. Zijn hooge functie bij de intendance van het leger, zijn langdurige oorlogservaring en zijn diepgaande kennis van