De algemeene conclusie, welke hieruit getrokken kan worden is, dat elk van de oplossingen zijn specifieke voor- en nadeelen heeft, welke een absolute keuze bemoeilijken. Oplossing A biedt vooral voordeelen t.a.v. den verkeersweg zelf en de woonwijk, in zooverre, dat deze volledig wordt gemeden, hetgeen echter ook zijn nadeelen heeft en eenigszins geforceerd aandoet. Oplossing C daarentegen biedt vooral voordeelen t.a.v. den groensector, terwijl B in ieder opzicht een compromis, met alle bezwaren van dien, voorstelt.

Laat men de planologische aspecten van het wonen en de recreatie prevaleeren boven die van den verkeersweg, hetgeen in ruimtelijk en sociaal opzicht alleszins gewettigd is, dan valt de keuze ten gunste van C uit, waarbij de verkeersweg de hartader vormt van den woonsector, zonder'hierbij de eenheid van de afzonderlijke woonwijken te verstoren.

Sociografisch vooronderzoek ten behoeve van uitbreidingsplannen van kleine gemeenten

door Drs. Sj. Groenman

In het December-nummer van het jaar 1941 van dit Tijdschrift heeft de wetenschappelijke leider van het Sociografisch Bureau der gemeente Zaandam, Drs. J. Diederich, een uiteenzetting gegeven over de beteekenis van het sociografisch vooronderzoek ten dienste van uitbreidingsplannen, daarbij wijzende op het veldwinnend inzicht, dat een uitbreidingsplan niet alleen een bouwkundige aangelegenheid is, doch dat het dient te harmonieeren met de sociaal-economische structuur der gemeente en de waarschijnlijke ontwikkeling dier gemeente in sociaal-economischen zin moet kunnen oorvanflen. I

„Over de noodzakelijkheid van een sociografisch rapport als grondslag voor qje herziening van gemeentelijke uitbreidingsplannen”, aldus Diederich, ~behoeft nauwelijks meer te worden geschreven”. Het is onze ervaring, dat deze uitspraak in haar algemeenheid toch wel eenige correctie behoeft. Men dient n.l. een onderscheid te maken tusschen rapporten inzake groote en kleine gemeenten. Dat het uitbreidingsplan voor de gemeente Amsterdam geconcipieerd zou worden in overeenstemming met uitvoerige sociografische onderzoekingen, sprak wel vanzelf. Ook het nut van het rapport voor de herziening van het uitbreidingsplan van de gemeente Zaandam, hetwelk uitgangspunt was voor de beschouwingen van Drs. Diederich. zal wel niet worden betwijfeld. Anders staat het echter met een rapport inzake de economische structuur van een hoofdzakelijk agrarische gemeente met bijv. 5.000—10.000 inwoners. i .

Het ligt in onze bedoeling hier de vraag te bespreken, in hoeverre het nuttig kan zijn ook ten behoeve van het uitbreidingsplan eener dergelijke gemeente een rapport te doen opstellen. Al is het, getuige onze ervaring, nog geen algemeen gevestigde overtuiging, dat ook planologische maatregelen ten behoeve van een gemeente met een grootendeels landelijk karakter gebaseerd dienen te zijn op een nauwgezette studie van de economische structuur dier gemeente, toch wordt in toenemende mate beseft, dat de planoloog het niet kan stellen zonder eenig statistisch materiaal. Benige kennis aangaande den groei der bevolking, de gemiddelde woningbezetting en de grootte der landbouwbedrijven, om slechts enkele gegevens te noemen, is toch wel als een minimumeisch te beschouwen. In de lijn der verwachting ligt wel, dat de ontwerper van een uitbreidingsplan in de toekomst de demografische documentatie zal gaan raadplegen, welke door den Rijksdienst voor het Nationale Plan in samenwerking met het Centraal Bureau voor de Statistiek is opgezet. |

Er is evenwel naar onze meening meer noodig dan het verzamelen van statistische gegevens alleen. Hoezeer ook de ontwerper van een uitbreidingsplan ervaring moge hebben opgedaan bij het hanteeren van demografisch en ander cijfermateriaal, hij blijft in de eerste plaats kundig op eigen terrein. Het mag als een communis cpinio worden beschouwd,

dat de statistiek een moeilijke juffer is, die men niet licht op haar juiste waarde leert schatten. Het is inderdaad dikwijls niet zoo eenvoudig om ~de cijfers te groepeeren” en slechts de deskundige op elk deel van het veld der wetenschap, waaromtrent de statistiek materiaal levert, is in staat de zegswijze te weerleggen, dat men nu eenmaal met cijfers alles bewijzen kan, wat men graag wil. Het met groote omzichtigheid hanteeren en interpreteeren van statistisch materiaal vereischt vakmanschap, niet van den planoloog, wiens kunnen elders ligt, doch van den socialen onderzoeker. Het lijkt ons niet voor bestrijding vatbaar, dat het nut van het verstrekken van statistische gegevens, bijv. die, welke zijn samengevat in eerder genoemde documentatie van den Rijksdienst voor het Nationale Plan, in hooge mate zal worden vergroot, indien deze gegevens van deskundig commentaar worden voorzien. In beginsel is dan al zoóiets als een rapport ontstaan. |

Er zijn verschillende punten te noemen, die ten behoeve van het uitbreidingsplan van een kleine gemeente steeds moeten Vvorden onderzocht en waaromtrent men niet kan volstaan met eenige cijfers, die af te lezen zijn uit een standaarddocumentatie voor elke gemeente. Vooreerst dient aandacht geschonken te worden aan den bevolkingsgroei en de tendenzen, die deze vertoont. Een voorzichtige prognose, uiteraard met een maximum- en een minimumschatting, van de toekomstige bevolking is gewenscht. In aansluiting daarop zal ook een poging moeten worden gedaan om de toekomstige schoolbevolking te schatten en aan de hand daarvan de behoefte aan nieuwe schoolgebouwen vast te stellen. Met den groei der bevolking hangt ook samen de aanwezige en te verwachten bevolkingsdruk, waarvoor de sociale onderzoeker een uitweg dient aan te wijzen. De mogelijkheden van ontginning, herontginning, ruilverkaveling, betere ontwatering moeten worden bezien, terwijl de mogelijkheid van het stichten van tuinbouwbedrijven niet mag worden vergeten. Een punt van groot belang is steeds de vraag naar de mogelijkheid en wenschelijkheid van industrialisatie. Het antwoord op de vraag of industrialisatie mogelijk is kan niet voor alle agrarische gemeenten gelijkluidend zijn; evenzeer is de wenschelijkheid van industrialisatie niet overal even groot.

De opsomming hierboven van problemen, die ook voor een kleine gemeente waard zijn onderzocht te worden, doet wel uitkomen, dat eenig statistisch materiaal alléén onvoldoende is als basis van een uitbreidingsplan; naast de cijfers dient een beschouwing te worden geleverd naar aanleiding van die

c^ers. Aan het bovenstaande kan nog wel iets worden toegevoegd. Het uitbrengen van een rapport inzake de economische structuur eener kleine gemeente wordt veelal daarom overbodig geacht, omdat de betreffende gemeente een hoofdzakelijk agrarisch karakter draagt en men hierbij ~agrarisch” gelijkstelt met „weinig gecompliceerd”. Of deze gelijkstelling in het algemeen en in alle gevallen gerechtvaardigd is, kan worden betwijfeld. Afgezien daarvan kan bovendien worden opgemerkt, dat al te gauw wordt aangenomen, dat een gemeente een zuiver agrarisch karakter draagt, in dezen zin, dat met vraagstukken, die direct of indirect samenhangen met de industrie, geen rekening behoeft te worden gehouden bij het ontwerpen van een gemeentelijk bestemmingsplan. Zoo is het in het zandgebied van Overijssel niet eenvoudig een zuiver agrarische gemeente aan te wijzen. Ook in die gemeenten, waar geen fabrieken gevestigd zijn, vindt men dikwijls honderden fabrieksarbeidersgezinnen, hetgeen terstond de vraag oproept, in hoeverre het gemeentebestuur de vestiging van industrie binnen de gemeentelijke grenzen moet bevorderen om daardoor eenigszins het bezwaar op te heffen, dat de welvaart der fabrieksarbeidersgroep afhankelijk is van externe factoren. De practijk leert immers, dat de industrie in tijden van slapte eerst de arbeiders ontslaat, die van elders moeten komen. Een nauwkeurige analyse van de woon-werkverhouding zal derhalve aan een juist beleid der gemeentelijke overheid, ook bij haar planologische gedragslijn, ten goede komen.