Er is meer. In de jaren, dat nu het sociografisch onderzoekingswerk is ter hand genomen, is bij herhaling gebleken, hoezeer een deskundig rapport heilzaam kan werken en hoe enkele weken nauwgezette arbeid van den socialen onderzoeker een kleine agrarische gemeente duizenden guldens kunnen besparen. Een enkel voorbeeld, ontleend aan de practijk van het sociografisch onderzoek, kan hier ter illustratie dienen.

In het uitbreidingsplan van een landelijke gemeente met circa 8.000 inwoners was een industrieterrein geprojecteerd. Ontsluiting daarvan zou met zich brengen gedeeltelijke ophooging, aanleg van wegen en het verbreeden van een ter plaatse aanwezig vaarwater van zeer geringe capaciteit. De kosten van al deze maatregelen zijn ons niet precies bekend, doch kunnen zonder gevaar van overdrijving op f s.ooo^—f. 10.000 worden geschat. Bij het gemeentebestuur rees twijfel of deze uitgave gerechtvaardigd zou zijn en het wendde zich derhalve tot het daarvoor aanwezige wetenschappelijke bureau om advies. Na minutieus onderzoek, neergelegd in een rapport, waarin de geheele structuur van de gemeente werd geanalyseerd, kwam de sociale onderzoeker tot de slotsom, dat de kans op de vestiging van bedrijven, waarvoor speciale terreinen dienen te' worden gereserveerd, zeer gering was en dat het desbetreffende industrieterrein bovendien ongunstig gelegen was. Ontsluiting van dit terrein zou de vestiging van industrieele bedrijven niet stimuleeren. Uit dien hoofde kon het advies niet anders dan afwijzend luiden. Het gemeentebestuur volgde het advies op en bespaarde zich een groote teleurstelling. |

Een rapport inzake de economische structuur van een |andelijke gemeente kan bovendien een bouwsteen worden van het sociaal-economisch onderzoek, dat de basis behoort te zijn van elk deugdelijk streekplan. De ideale werkwijze bij dit onderzoek zien wij zoo, dat het van onderen af wordt opgebouwd: dat eerst de tot het streekplan behoorende gemeenten stuk voor stuk aan een nauwkeurige analyse worden onderworpen, Daarop kan dan de synthese volgen, waarbij de onderzoeker de onderdeelen, die hij vooraf terdege heeft leeren kennen, als een geheel in het oog vat. Gaat hij daarentegen zoo te werk, dat hij van den beginne af het geheele gebied in oogenschouw neemt, dan is de kans groot, dat het onderzoek aan de oppervlakte blijft. Van Vuuren’s rapport over Salland is aan dit gevaar, ondanks de enorme hoeveelheid vergaard cijfermateriaal, naar onze meening niet geheel ontkomen. Eerst de onderdeelen, dan het geheel, dat is o.i. de weg. Voor het bestudeeren van tien gemeenten zou één onderzoeker, indien het onderzoek per gemeente op twee maanden zou worden gesteld, bijna twee jaren noodig hebben, De synthese tot één geheel zou dan nog een jaar kunnen vergen. Bij een dergelijken opzet is ook het bestudeeren der kleine gemeenten noodzakelijk. En moet het niet zoo gezien worden dat met het opleveren van een op zichzelf staand rapport betreffende de structuur van een willekeurige gemeente tevens een bouwsteen wordt aangedragen voor een toekomstig streekplan? Het wil ons voorkomen, dat juist dit een krachtig argument vormt voor het doen instellen van sociografische onderzoekingen ook in kleine gemeenten, . |

Tot dusverre lieten wij buiten beschouwing van welken omvang het sociaal-economisch onderzoek in een kleine gemeente zou moeten zijn. Juist hierover kunnen de meeningen verschillen. In het October-nummer 1942 van dit Tijdschrift schrijft Drs. H. van der Weijde (blz. 145): „Maar al te wetenschappelijk mag het onderzoek niet zijn. Het moet volkomen gericht blijven op het practische doel: een plan voor de ruimtelijke ordening. Het verzamelen van details, die voor dit doel geen waarde hebben, een streven naar volledigheid in wetenschappelijken zin, moeten dan ook worden afgewezen. Een toegeven aan deze neiging zou tijd en kosten verspillen en tot verwarrende uitkomsten kunnen leiden .

Het gaat er dus blijkbaar om een gulden middenweg te vinden tusschen eenerzijds eenige cijfers zonder commentaar en andererzijds een wetenschappelijke verhandeling, die het karakter draagt van een dissertatie en alle onderwerpen, van belang

of geen belang voor den planoloog, tot in details onderzoekt. Laat ons vooropstellen, dat ook naar onze meening de- planoloog geen behoefte heeft aan een volledige sociografie van een gemeente. Hoewel wij een vrij groote mate van beperking voorstaan, onderschrijven wij evenwel niet ten volle de opinie van Drs. van der Weijde, als deze opmerkt, dat het verzamelen van details, die voor een planoloog van geenerlei waarde zijn, moet worden afgewezen. Het is onze overtuiging, dat het sociografisch vooronderzoek wel degelijk meer moet omvatten dan datgene, dat voor den ontwerper van een uitbreidingsplan van belang is. |

In de eerste plaats weet ieder, die met de practijk van een onderzoek nabij bekend is, dat om tot een goed inzicht in de aanwezige problemen te geraken het noodig is van velerlei details kennis te nemen. Het zou echter wetenschappelijk onjuist zijn, indien de onderzoeker deze details, die hij moeizaam heeft opgegraven, niet te boek stelde. Dat kost hem geen tijd of geld. Van verspilling van deze grootheden (van der Weijde) is dan ook geen sprake. |

In de tweede plaats kan de planoloog moeilijk vooruit zeggen, welke gegevens hij noodig heeft. Het verloop van het sociaaleconomisch onderzoek zelve bepaalt mede, aan welke gegevens de planoloog behoefte heeft. De planoloog zou alleen dan in staat zijn te zeggen, welke gegevens hem ter beschikking dienen te worden gesteld en welke vraagstukken zouden moeten worden geanalyseerd, indien hij vooraf op de hoogte was van de structuur der gemeente. Overigens is het natuurlijk niet verantwoord, indien de sociale onderzoeker zich strikt zou houden aan het hoog noodige en niet voor alle zekerheid zorg zou dragen voor een zeker plus. |

Een derde punt is, dat een sociaal-economisch rapport betreffende een gemeente wel met het oog op een concreet doel kan worden uitgebracht, doch dat het nimmer valt te zeggen, welk profijt het gemeentebestuur er ook in nog van kan hebben. Elk gemeentebestuur, dat zijn ta'ak goed begrijpt, zal de opdracht tot het doen van een wetenschappelijk onderzoek en naar onze meening behoort de gemeente als opdrachtgeefster op te treden steeds zoo ruim mogelijk maken. Heeft het eenmaal besloten een onderzoek te doen instellen ten behoeve van een uitbreidingsplan, ligt het dan niet voor de hand, dat het ook vraagstukken te berde brengt, die met het uitbreidingsplan slechts in zijdelingsch verband staan? Het zou te betreuren zijn, indien naderhand opnieuw een sociaal onderzoeker aan het werk zou moeten tijgen. Coördinatie van sociaal onderzoekingswerk is terecht de leuze van dezen tijd.

Tenslotte kan men wijzen op de wetenschappelijke beteekenis van het uitbrengen van rapporten over kleine gemeenten. Het sociaal onderzoek is in ons land de laatste jaren op gang gekomen. Gemeente- en provinciale besturen hebben opdrachten verleend. Kamers van Koophandel en vereenigingen bleven niet achter. Zoo ontstond het eene rapport na het andere. Op eigen initiatief ook schreven vele onderzoekers diepgaande studies, zoodat een groeiende reeks dissertaties de tot dusverre bestaande leemten gaat opvullen. Doch ondanks dat. er is slechts een begin gemaakt. Er is nog zeer veel te doen en dat zeer vele zal alleen onder bepaalde omstandigheden worden gedaan. Slechts indien ook de kleine gemeenten onderzoekingen naar economische structuur en welvaartspeil doen instellen zullen de mazen in het net van onderzoekingswerk worden gedicht. De kleine gemeenten dienen derhalve met het verleenen van opdrachten tot het maken van sociaal-economische rapporten niet alleen hun eigen en het streekbelang, doch tevens de wetenschap.

Zwolle, Januari 1943

Naschrift

De Redactie is er zich van bewust dat het bovenstaande betoog op twee punten afwijkt van de meening, die in stedebouwkundige kringen op goede gronden wordt gehuldigd.