Binnenland

Provinciale planologische dienst in Noord Brabant

Totnutoe was in de provincie Noord Brabant een stichting werkzaam, genaamd Noord-Brabantsche Streekplannendienst. Zij was in leven geroepen bij besluit van den Commissaris der provincie van 19 December 1941 Thans is in deze organisatie een belangrijke wijziging gekomen. Bij besluit van den Commissaris van 23 December 1942 is ingesteld een provinciale planologische dienst. Daarbij heeft de gedachte voorgezeten dat een publiekrechtelijke regeling de voorkeur verdient boven den stichtingsvorm. Gelijktijdig is overgegaan tot de vaststelling van een ambtenarenreglement voor het bureau van den provincialen planologischen dienst.

Buitenland

Duitschland

Het werk der woningbouwvereenigingen

De woningbouwvereeniging is een typisch-Nederlandsche figuur, in zoverre zij bij de woningvoorziening in ons land kwantitatief en kwalitatief een groote rol speelt. Bekend is bijv. het onderscheid in dit opzicht met land, waar overeenkomstige organisaties veel minder hebben beteekend, ai is in de latere wetgeving getracht hierin verandering te brengen, ben onlangs onder den titel „Gemeinnützige Wohnungswirtschaft in der Nordmark" l) verschenen boek, dat de uitkomsten behelst van een onderzoek naar de „gemeinnützige” woningcorporaties in Hamburg, Sleeswijk-Holstein en Mecklenburg geeft allerlei bizonderheden over het werk van de Duitsche woningcorporaties. Het gebied van onderzoek is van beperkten omvang, maar het omvat zeer uiteenloopende gemeenten en bevat ook over Uuitschland in het algemeen genoeg gegevens om aanleiding te kunnen bieden tot een samenvatting van enkele gedeelten, die voor den Nederlandschen iezer stof tot vergelijking kunnen opleyeren._ |

Het algemeëne'belang van een derge«M studie -- het voorwoord wijst er terecht op -- ligt in het pionierswerk, dat hier gedaan is. Over de wonmgexploitatie in bedrijfseconomisch opzicht weten wij heel weinig; wat hier op grond van de ervaringen bij het beheer van rond 68.000 woningen is bneengebracht, is een belangrijke bijdrage tot verbetering van onze kermis. Hoe is de verdeeling van het woningbezit in Duitschland? Een tabel, steunend op de Rijkswoningtelling van 1927 en op de cijfers van den aanbouw daarna, geeft het antwoord op deze vraag. Van den geheelen woningvoorraad behoort 54,3% tot den sector van de eigen verzorging, waartoe ook de dienstwoningen worden gerekend, 36,4% behoort tot den particulieren sector van de woningmarkt en 9,3% tot den niet-particuheren sector. Deze laatste groep, rond 1.700.000 woningen, wordt nader onderscheiden in drie categorieën: in de eerste plaats het „gemeinnütóge woningbezit (1 200 000 woningen), vervolgens hofjeswoningen e.d. (200.000 woningen) en’ten slotte het woningbezit van openbare lichamen, met noodwoningen, maar zonder dienstwoningen (300.000 woningen).

Het woningbeheer vertoont zoowel in éen p«»;ulieren m den metparticulieren sector groote verschillen in bedrijfsgrootte. Op eiken particulieren huiseigenaar komen gemiddeld 6 a 7 huurwoningeri. Vooral m de kleine en middelbare steden wordt dit bedrijf uitgeoefend als nevenberwp. Ook bij de „gemeinnützige" bedrijven is bet verschil groot, hoewel bedrijven met minder dan 100 woningen bier een uitzondering vormen. De eerste pogingen om door middel van woningbouwyereenigingen in de woningbehoefte te voorzien dateeren van bet midden der vorige eeuw. In Berlijn valt de oprichting van de eerste organisatie van dezen aard, de „Gemeinnützige Baugesellscbaft”, te vermelden in 1848. In bet gebied, waarop bet onderzoek betrekking beeft, zet de beweging iets later m ( 1862) in Hamburg. Vooral scheepstimmerlieden en andere handwerkslieden, die bij den scheepsbouw werkzaam waren, stonden onder de leden van de oudste bouwvereenigingen vooraan. De eerste pogingen konden met op bizondere kennis en ervaring steunen, maar toch Hjn de resultaten wa treft woningtype en buur, zeer gunstig geweest. Een woningbouwvereeniging in Flensburg gelukte bet al in de jaren na 1880 de gedachte van de woning met vier vertrekken in de werkelijkheid om te zetten. Zelfs woningen VM een oppervlak van 75 werden tegen lagen huurprijs aan de markt gebracht. Ook thans worden dergelijke oude woningen nog m de huurgroep van 25 tot 30 RM per maand aangetroffen, daar de huren van voor den wereldoorlog slechts met een zevende zijn |

De eerste gemeenschappelijke voorzieningen vaßëh ook il IB dezen tijd. Een sterke uitbreiding van het aantal woningbouwcorporaties bracht de tijd na den wereldoorlog. Naast de eigenlijke vereenigingen wonnen m ook de vennootschappen aan beteekenis, wat hieraan is toe te dat deze rechtsvorm het mogelijk maakt planneri door te zetten en beschi – kinqen te treffen zonder overleg met de huurders. In geheel Duitschlana _Jh£eerLmeer dan een millioen woningen van „gemeinnützige corporatief

1) Berlin, 1942.

uit den tijd sinds 1919. Latere jaren brachten nog een levendige activiteit, die vaak echter gebonden was aan de nabijheid van groote industrieele bedrijven. De gemiddelde grootte der corporaties is de laatste jaren dank zij een beweging tot fusie van kleinere organisaties gestegen. Een belangrijke eigenschap van al deze organisaties is dat zij zich vrij hebben weten te houden van partijpolitieke invloeden. |

Voor de medewerking aan den woningbouw na den oorlog houden de woningbouwvereenigingen zich gereed, o.a. in dien zin dat zij reeds in belangrijke mate de financieele middelen in reserve hebben om woningen te bouwen. Behalve aan de aangroeiende stortingen van de leden denkt men in dit verband aan een nieuwe hypothecaire belasting van vrijgespaard oud bezit. Berekeningen voor Hamburg en Sleeswijk-flolstein tegen het eind van 1941 hebben aangetoond dat de daar werkzame organisaties ■op deze wijze in staat zouden zijn haar woningbezit bijna te verdubbelen. Wat is nu eigenlijk het karakter van de corporaties, die hier ter sprake zijn? De oudste hadden zichzelf wel beperkingen opgelegd, maar misten een bizondere rechtspositie. Voor het eerst in 1894 heeft de wetgever haar bizonder karakter .erkend, doordat hij toen de aandeelen van deze corporaties, die aan zekere voorwaarden voldeden, onttrok aan het zegelrecht. Dit begin is door allerlei landsgewijze regelingen van de „Gemeinnützigkeit" gevolgd, die in 1930 werden vervangen door een centrale regeling. Thans is deze besloten in het ~Wohnungsgemeinnützigkeitsgesetz” van 29 Februari 1940. De erkenning als werkzaam in bet algemeen belang geeft aan een corporatie vrijdom van sommige belastingen, o.a. van vermogens- en bedrijfsbelasting, onder bepaalde omstandigheden ook van belasting op de verwerving van grond. Ook van gerechts- en kadastrale kosten zijn deze corporaties bevrijd, terwijl de notarieele tarieven voor haar met 20% worden verlicht. Daartegenover moeten zij waarborgen bieden voor de uitschakeling van het particulier winstbejag. De statuten moeten voorschrijven dat de winst, die over de inleggelden of het aandeelenkapitaal wordt uitgekeerd, ten hoogste 4% mag bedragen. Bij ontbinding mogen deelhebbers of aandeelhouders slechts hun inleggelden terugontvangen. De rest moet voor doeleinden van algemeen belang beschikbaar komen. Personen, die deel uitmaken van bet bouwbedrijf, mogen geen beslissenden invloed hebben op de leiding. De hoofdtaak van de „gemeinnützige” corporatie is voortdurend kleine woningen op eigen naam te doen bouwen. Het bouwen van huizen in eigen bedrijf is echter verboden. De huren worden bepaald op den grondslag van een door de organisatie van woningbouwvereenigingen met goedkeuring van het Ministerie van Arbeid vastgestelde exploitatieberekening. Deze organisatie, de „Reichsverband des deutschen geraeinnützigen Wobnungswesens”, omvat alle toegelaten corporaties. Zij heeft rlJonale vertakkingen, die in de eerste plaats contröle-orgaan zijn. J

De rechtsvorm der’corporaties is verschillend, evenals te onzent. Vooral komen zij voor in den vorm van vereenigingen van huurders, meestal met 300 RM inleggeld per lid. Deze vereenigingen hebben in den regel een bestuur van drie leden en een raad van toezicht. Daarnaast treedt vooral op den voorgrond de ~Gesellschaft mit beschrankter Haftung , een vennootschapsvorm met beperkte aansprakelijkheid der aandeelhouders. De bijdrage van deze organisaties tot den woningbouw wordt door het vermelde cijfer van 1.2 millioen woningen niet zuiver weergegeven, omdat daarenboven nog 184.000 woningen ingevolge haar opdracht zijn gebouwd, maar later aan de bewoners verkocht. |

Wat de kwaliteit van de woningen betrelt, zijn al heel vroeg, gelijk boven werd opgeiïierkt, goede resultaten bereikt. Bij het einde van de vorige eeuw had al 37% van de woningen in het gebied van onderzoek vier vertrekken. De crisis van 1930 en volgende jaren heeft in dit opzicht moeilijkheden doen ontstaan. De grootere woningen kwamen in belangrijk aantal leeg te staan, doordat de bewoners de huren van deze woningen niet meer konden ophrengen. De schaarschte van bouwmaterialen en arbeidskrachten in de volgende jaren heeft tot bezuiniging ook op de grootte der woningen gedwongen, maar een doelmatiger indeeling heeft het verlies in vele gevallen gecompenseerd. Reeds vóór 1918 werd in Hamburg een bad opgenomen in 6,9% der nieuwe woningen. In de periode na 1919 steeg dit'cijfer tot ruim 60%. Aanvankelijk was het meest gebruikelijk een stortbad, na 1930 komt de zitbadkuip meer in zwang, die uitmunt door geringer waterverbruik. De verhitting geschiedt thans vooral met gas. In de laatste jaren van de periode voor 1932 heeft men om aan de stijgende bouwkosten het hoofd te bieden in de kelders gemeenschappelijke badinrichtingen voor 3 a 4 gezinnen ingericht. Tot burenruzies heeft dit geen aanleiding In de Hamburgsche vereenigingswoningen komt veel voor de z.g. ~Naragheizung”, een vorm van centrale verwarming van de keuken uit. Daarnaast is de blokverwarming toegepast. Het watercloset was voor den oorlog reeds veel voorkomend. Het is thans algemeen. De veranda, die het nieuwe bouwprogramma voor elke woning voorzien is, komt reeds bij /s van alle nieuw gebouwde woningen van de vereenigingen voor. De verhouding van laag- tot hoogbouw kan hierdoor worden gekenschetst, dat slechts een derde deel van het geheele woningbezit der vereenigingen étagewoningen zijn. Ook bij den verdiepingbouw komen wel tuinen voor van 200 of meer. |

Bii de stichting van grootere complexen woningen hebben de vereenigingen zich vooral vroeger niet zelden werkzaamheden moeten aantrekken, die tot het terrein van de gemeente behooren: straataanleg, rioleering, watervoorziening e.d. Ook het streven elke kolonie een eigen middelpunt te verschaffen, een volkshuis, heeft zich doen gelden. Wat betreft de economische organisatie van een dergelijke mm of meer kolonie, hebben de auteurs in een kolonie in het randgebied van Hamburg een onderzoek ingesteld, in den trant van de bekende stedebouwkundige onderzoekingen van Gottfried Feder (Die neue Stadt). Zij troffen in deze nederzetting van 600 gezinnen en 1900 inwoners op elke 20 gezinnen een