thans geldende financieele regeling t.a.v. het herstel van oorlogsschade aan gebouwd onroerend goed.

Volkshuisvesting

Het beeld wordt hier beheerscht door den woningnood. De beschikking nr. 46/1940 (verbod tot onttrekking van woonruimte aan haar bestemming) is voorloopig gehandhaafd. Naast deze negatieve regeling zijn er verder als positieve maatregelen gekomen het Vorderingsbesluit woonruimte (Staatsblad E 103) en het Noodvolkshuisvesfingsbesluit (Staatsblad F 47). Het eerste besluit geeft in afwachting van nadere bepalingen aan de burgemeesters bevoegdheid tot woonruimtevordering, gebouwenvordering (met het doel om woonruimte te scheppen) en inkwartieringsvordering, een en ander ~ten behoeve van de burgerbevolking, welke woonruimte behoeft” (de considerans bevat een overweging, die aan een meer beperkte opvatting zou doen denken, maar gehoopt mag worden op een ruime interpretatie). Het tweede' besluit heeft betrekking op den bouw van noodwoningen, voorziet in een voorschot- en bijdragenregeling daarvoor, vereenvoudigt de toelating, bedoeld in art. 52 i der Woningwet en maakt bij de vergunning tot het als woning in gebruik nemen van ruimten, die tevoren niet als zoodanig waren gebezigd, afwijking van de desbetreffende voorschriften van de Bouwverordening mogelijk, mits daarbij wordt gehandeld in overeenstemming met den Inspecteur.

De regeling bedoelt blijkbaar ook bouw van noodwoningen door particulieren eventueel met afwijking van de Bouwverordening of van een uitbreidingsplan e.d. mogelijk te maken. Dit doet vragen rijzen, die afzonderlijke behandeling vereischen. Het instituut van de noodwoning zal onder de huidige omstandigheden wel moeten worden aanvaard, maar zal het strikt tijdelijke karakter, dat een dergelijke voorziening draagt, wel gehandhaafd kunnen worden als er eenmaal alom in den lande particuliere noodwoningen zouden zijn verrezen?

Vestiging en verhuizing

Eveneens een materie, die met den woningnood verband houdt. Het Vestigingsbesluit (nr. 85/1942), op grond waarvan voor bepaalde gebieden de vestiging en verhuizing aan vergunning zijn onderworpen, is voorloopig gehandhaafd en bij verordening nr. 81 van den C.S.M.B. aangevuld, i) Blijkens een onlangs verschenen circulaire van het Centraal Bureau Verzorging Oorlogsslachtoffers ligt het in de bedoeling, het vestigings- en verhuisverbod tot het geheele land uit te strekken. De verleening van de vergunningen is thans opgedragen aan de P.8.V.0.’5, die deze bevoegdheid, wat de verhuizingen binnen de gemeente betreft, hebben gedelegeerd aan de burgemeesters.

Prijsbeheersching

Allereerst, om nog in de sfeer van den woningnood te blijven, het Huurprijsbesluit 1940 (nr. 237/1940). Dit besluit, alsmede het Huurprijsuitvoeringsbesluit (Staatscourant 1941, nr. 236), heeft rechtskracht behouden ingevolge de verordeningen nrs. 29 en 87 van den C.S.M.G. (publicatiebladen nrs. 5 en 26).

Voorloopig gehandhaafd ingevolge het besluit E 93 is het besluit nr. 49/1942 betreffende de prijzen bij het vervreemden van onroerende zaken (Vervreemdingsbesluit niet-landbouwgronden 1942). In tegenstelling daarmede is het besluit nr. 219/1940, gewijzigd bij besluit nr. 103/1942, houdende regelen m.b.t. rechtshandelingen ten aanzien van landbouwgronden dat trouwens niet alleen prijsvoorschriften inhield, maar ook den regel ~boerenland in boerenhand” had ingevoerd ■— buiten werking gesteld. De prijscontrole van landbouwgronden is thans eveneens opgedragen aan de prijzenbureau s voor

1) Deze verordening is ingetrokken bij verordening van 24 Augustus 1945, nr. 138 (Publicatieblad nr. 40).

onroerende zaken; al zijn die daarvoor minder geschikt. Ook overigens kan het de vraag zijn, of het buiten werking stellen van deze verordening inderdaad noodig en gewenscht was. Dit valt echter buiten het kader van het Tijdschrift. Voorloopig geschorst is ten slotte het besluit nr. 37/1944 betreffende minimumhypotheekrenten.

Monumentenzorg

Onze zij het zeer summiere ~Monumentenwet”, die wij dankten aan punt 4 van het besluit Wederopbouw I, was door het besluit E 93 voorloopig gehandhaafd. Sindsdien is de bewuste bepaling overgegaan in art. 7 van het reeds eer genoemde besluit F 67 (voorzieningen wederopbouw). Behoudens eenige wijzigingen (zie het besluit E 93) is eveneens voorloopig gehandhaafd het besluit nr. 41/1942, waarbij titel VIII van de Onteigeningswet is aangevuld met een regeling betreffende onteigening van monumenten. Daarentegen is om vrij onverklaarbare redenen het besluit nr. 105/1942 betreffende de slooping of verandering van molens buiten werking gesteld.

V orderingST echt

Hoe onaangenaam de klank ook is, dien het woord „vorderen” in de bezettingsjaren verkregen heeft, het instituut zelf kan ook na de bevrijding niet worden gemist. Nadat het algemeen Vorderingsbesluit 1940 (nr. 110/1940) bij het besluit E 93 voorloopig was geschorst, is bij K.B. van 9 October 1944 (Staatsblad E 140) tot stand gekomen de Algemeene Vorderingsregeling 1944, welke het besluit nr. 110/1940, met de ter uitvoering daarvan vastgestelde regelen, behoudens eenige wijzigingen en aanvullingen voorloopig handhaaft.

Intercommunale samenwerking

Het besluit nr. 29/1941, waarbij de ingevolge de gemeentewet bestaande mogelijkheid tot vorming van doelcorporaties werd uitgebreid, zoodat ook andere publiekrechtelijke lichamen alsmede stichtingen, vereenigingen, maatschappijen en natuurlijke personen daarbij partij konden zijn, is buiten werking gesteld. De reden is mij niet geheel duidelijk. Reeds op grond van dit besluit getroffen regelingen blijven gehandhaafd.

Ten slotte nog de algemeene opmerking, dat voor zoover van een gehandhaafde bezettingsregeling een Nederlandsche en een Duitsche tekst zijn vastgesteld, de eerste verbindend is.

Een nieuw begin

door Dr. Ir. H. G. van Beusekom

Nederland in 1945 is niet meer hetzelfde land als in 1939. Er is een stormwind over ons land gegaan, die ontzaglijke verwoestingen heeft aangericht en veel, wat onwrikbaar vast scheen te staan, heeft doen vallen.

Ons volk is door een zee van ellende heengegaan en nu staan wij weer op de kust, maar het is een andere kust dan die, waarop wij in 1939 stonden. Wij staan op een vreemd terrein, maar wij rnoeten voort.

Wij willen ook voort. Wij zullen de handen aan ons werktuig slaan en de tanden op elkaar zetten en wij zullen werken. Maar één ding staat wel vast. Het zal anders moeten gaan dan vóór 1940. Er is wat gebeurd, er is wat veranderd en wij hebben wat geleerd.

Wie tijdens de bange bezettingsjaren zijn oogen open heeft gehad en zich afgevraagd heeft, wat deze bezoeking, die over ons kwam, ons te zeggen had, die heeft daarin kunnen zien een oordeel over een rijk en tevreden en zelfvoldaan volk, dat naar een typisch Nederlandsche uitdrukking ~zijn schaapjes op het droge had en zich aan het gebrek van anderen, ook van bepaalde groepen van het eigen volk, veelal slechts matig liet gelegen liggen.