groote bondgenooten beter op de hoogte zijn dan wij. Wordt er iets aan den wederopbouw gedaan? In het Journal of the American Institute of Planners (nummers 1 en 2 van 1946) wordt deze vraag voor Berlijn beantwoord in een artikel van T. J. Kent, die er gedurende zeven maanden een officieele functie bekleedde.

De schrijver schetst eerst den desolaten toestand van de stad. Een enkel voorbeeld is, dat in het doelgebied van de luchtaanvallen, de drie centrale districten Stadtmitte, Tiergarten en Friedrichshain, een rechthoekig gebied van 8 bij 3 mijl, drie van elke vier gebouwen óf totaal vernield zijn óf te zwaar beschadigd dan dat herstel mogelijk zou zijn. Volgens een voorloopig onderzoek in October 1945 zijn in de geheele stad 43.000 gebouwen van de 220.000 vernield of niet meer te herstellen, en 50.000 zwaar beschadigd. De totale bevolking van de stad, in 1938 4,299,000 is nu teruggeloopen tot 3,021,193.

De ernst van de vernielingen en de apathie van de bevolking maken het moeilijk in een wederopbouw van de stad te gelooven, maar de politiek van de geallieerden en de langzame opkomst van democratische groepen in Duitschland geven voldoende zekerheid dat deze zal geschieden. Het artikel schetst vervolgens in het kort de huidige bestuursorganisatie van Berlijn. De Abteilung für Bau- und Wohnungswesen blijkt een van de eerste Duitsche bestuursafdeelingen te zijn die na het einde van den oorlog werden ingesteld. De leider is Prof. Scharoun, voor 1933 hoogleenaar in de architectuur te Breslau. een tijdgenoot van Martin en Bruno Taut. De personeelssterkte was in December 1945 ruim 800 man. Er is een onderverdeeling in afdeelingen, waarvan een de stedebouwkundige aangelegenheden behartigt. Binnen deze afdeeling bestaat weer een onderverdeeling. Een sectie, 10 mart sterk, werkt aan het bestemmingsplan, een andere van 25 jongere krachten, houdt zich bezig met onderzoek en met de ontwikkeling van nieuwe ideeën, een derde met het ontwerpen van open ruimten. De leiders van deze drie secties en een of twee buiten de afdeeling staande leden vormen met Prof. Scharoun de centrale commissie voor den stedebouw van Berlijn. Verder is een commissie van critici ingesteld, bestaande uit journalisten, economen, architecten en sociologen. Een ander element van beteekenis is een instituut voor stedebouwkundig onderzoek, dat door Prof. Scharoun aan de technische hoogeschool van Berlijn is gevormd. Hier worden schattingen uitgewerkt voor de toekomstige economische basis van de stad, welke als de grondslag van het plan worden beschouwd.

In minder dan zes maanden na het einde van den slag om Berlijn waren voorloopige plannen, gebaseerd op de economische studies, gereed. De economische toekomst van Berlijn wordt in sterke mate beheerscht door het verdrag van Potsdam en wel vooral door de Araerikaansche interpretatie, die het midden houdt tusschen die der andere mogendheden. De hoofdoogmerken zijn de demilitariseering en decentralisatie van Duitschland en het min of meer terugbrengen van het land in een staat van economische zelfgenoegzaamheid. De contróleraad zal de industrieën uitzoeken, die na de demilitarisatie en het verwijderen van installaties voor hersteldoeleinden voor herleving in aanmerking komen.

De ingestelde onderzoekingen hebben uitgewezen, dat het emplooi in alle groepen, waarop Berlijn dreef, industrie (48%), handel en verkeer (30%), openbare en particuliere dienstverleening (17%) en huiselijke diensten (5%) sterk ingekrompen zal worden. Verwacht wordt dat het bevolkingscijfer in enkele jaren tot beneden 1 millioen zal terugloopen en dat dan een geleidelijk herstel zal volgen tot 3 millioen.

Het Nazi-bewind heeft in stedebouwkundig opzicht niets uitgericht dan enkele plannen op papier. De voorwaarden zijn thans gunstig, gunstiger dan in Warschau, Londen of Stalingrad, voor een grondige verbetering van de stad. De voorgestelde oplossing is verwant aan die van Forshaw en Abercrombie voor Londen, maar hier zijn de open strooken ruimer, het commercieel en cultureel centrum is scherper bepaald, de industrie is meer gedecentraliseerd en gelijkmatiger verdeeld over de woongebieden. Het is verrassend dat de normen voor groen en open ruimte en bevolkingsdichtheid Bunstiter zi|n dan die van het plan voor Londen. |

Aara en aantal van oe woningen zaï niet woraen oepaaia uan nadat het noodzakelijke sociale onderzoek voltooid zal zijn. Reeds nu is echter vastgesteld dat semi-onafhankelijke woongemeenschappen zullen worden gevestigd. De bevolkingsdichtheid in de binnenstad zal van 350 per acre bruto worden teruggebracht tot 100. Geleidelijk zullen deze centrale woonwijken worden herbouwd met omleiding van doorgaande verkeerswegen, vestiging van gemeenschapsvoorzieningen en terugbrenging van de dichtheid van bewoning volgens plannen, door de districtsbesturen op te stellen. Een scheiding door groenstrooken zal worden aangebracht, maar deze wijken zullen hun grootestadstempo en -karakter niet mogen verliezen. De buitenste woonwijken, waarvan er geen meer dan 15 mijlen van het hart van de stad zal liggen, zullen als tuinsteden worden aangelegd. Er is tegenstrijdigheid tusschen den eisch van decentralisatie en de onmiddellijke behoefte tot herstel van aanwezige industrieën, die met minimale mrtAf»n xxrprlrAn

[ Het commercieele en cultureele centrum zal op de oude plaats terugkeeren. Het bestaande vervoersapparaat en het verlangen de nationaal-symbolische stadselementen te behouden, leidt hiertoe. Maar de Nazi-herinneringen zullen worden vMiftjerd.

Het behoud van het bestaande vervoersapparaat is het geraamte van de vernieuwing van de stad: het maakt de decentralisatie mogelijk. Aangezien het afvloeien van de 2 millioen Berlijners, die aanvankelijk in de stad geen bestaan kunnen vinden, naar het platteland niet zeker is, moet op een nooit geëvenaarde schaal in de buurt van de stad in boerenbedrijven worden voorzien, waar ze hun onderhoud kunnen vinden. Een besluit van het geallieerde opperbevel van Januari 1946 machtigt het

stadsbestuur tot vordering van afbraakmateriaal en van den grond, waarop de zwaar beschadigde gebouwen staan, d.w.z. meer dan 20% van het particulier grondbezit in de stad. Hoewel deze bepaling weinig opvallend is en weinig uitgewerkt, is zij voor de uitvoering van het stadsplan van groote waarde. Zij verklaart volgens schr., dat dit plan niet de gemakkelijke compromissen bevat, die de meeste plannen voor wereldsteden kenmerken. Er wordt ook een baatbelasting ontworpen, waarvan men verwacht stabilisatie van grondprijzen, bevordering van een vaste opbrengst van investeeringen en een afschrikkende werking op de speculatie iij grond.

Engeland

Woningbouwprogramma 1947

Ook de Engelsche regeering heeft een woningbouwprogramma voor het nieuwbegonnen jaar doen opstellen. Voor Engeland is dit een novum, immers voor 1946 heeft men wegens gemis aan voldoende ervaring van het publiceeren van een programma afgezien. Toch zijn bijna 60.000 woningen in 1946 tot voltooiing gekomen.

Het programma voor 1947 omvat 240.000 permanente woningen, waarbij nog komen ongeveer 60.000 noodwoningen, die naar verwacht wordt in hetzelfde jaar tot voltooiing zullen komen. Van de 240.000 permanente woningen komen 190.000 voor rekening van de gemeenten en 35.000 van de particuliere bouwers; de rest 15.000 zijn woningen ter vervanging van door den oorlog vernielde woningen. Het programma is gebaseerd op de beschikbare arbeidskracht. De regeering acht het blijkbaar niet wenschelijk een programma te vestigen op den wankelen grondslag van de materiaalvoorziening. Het hout blijkt in het bizonder de zwakke plek te zijn, aangezien het vrijwel geheel door import moet worden verkregen. Wij hopen op dit woningbouwprogramma en op de overwegingen, die erin worden ontwikkeld, binnenkort uitvoeriger terug te kunnen komen.

Overzicht van tijdschriften

Nederland;

Bouw, No. 49, 7 December 1946

Indexcijfers bouwkosten gebouwen. Een nieuwe publicatie van de indexcijfers. 1

No. 50, 14 December 1946

Kernbouw of definitieve bouw. Voortzetting van een reeds eer begonnen discussie over dit vraagpunt.

Bouwbedrijf en Openbare Werken, No. 25, 12 December 1946 Eenige beschouwingen over de „voorloopige wenken" voor het ontwerpen van eengezinshuizcn (arbeiderswoningen) van de Centrale Directie van de Volkshuisvesting, door Ir. C. J. van Mansura. Vervolg van het verslag van een lezing. Met afbb.

No. 26, 26 December 1946

Pleinbebouwing in het herbouwplan voor Rotterdam, door Ir. Th. van Rosse. Het plein als stedebouwkundig element is hier te lande lang verwaarloosd. In het nieuwe plan voor Rotterdam is het Hofplein, dat lang een voorwerp van studie is geweest, in een verbeterde situatie opgenomen. Het spoorwegviaduct kan nu tot een goede afsluiting van het plein worden. Het heeft nu veel meer een open karakter. Echter is juist de beslotenheid de bekoring van zooveel oude pleinen. Schr. beschouwt ook enkele andere pleinen uit het nieuwe plan voor Rotterdam: van Hogendorpplein, Willemsplein, Oostplein, Beursplein. Met afbb. Slot volgt.

Forum, No. 1, April 1946

Wederopbouw van Middelburg, door J. F. Berghoef. Schr. vat in enkele passages de voorgeschiedenis samen van den herbouw van de stad, haar ontstaan en lotgevallen tot het rampjaar 1940 en bespreekt dan de kenmerken van het nieuwe plan. Met reproductie van het plan en andere afbb.

No. 2, Mei 1946

Wanordelijk artikel bij Rotterdam’s stadsplan, door Ir. S. J. van Embden. Met reproductie en andere afbb.

No. 6, September 1946

Wederopbouw, door Prof. Ir. M. J. Granpré Molière. Rede uitgesproken op den stedebouwkundigen leergang te Delft. ‘Natuur en landschap, door Prof. Dr. Ir. J. T. P. Bijhouwer. Bespreking naar aanleiding van de beginselverklaring, door de Contactcommissie voor natuur- en landschapsbescherming, uitgesproken in het prospectus van haar nieuwe orgaan. Met lafbb.

De Ingenieur, No. 5, 20 December 1946

Spoorwegplannen te Eindhoven, door Ir. N. J. van Veen. Bij den wederopbouw van Eindhoven en . ruimer . de stedebouwkundige leiding van