nog tegenvallen, hetgeen meestal geschiedt. Belangrijk is de „Financieringsregeling 1947" vooral, omdat zij aangeeft op welke wijze de nieuwe financieringsregeling op grond van de Woningwet hoogst waarschijnlijk zal luiden. De verenigingen en gemeenten, welke gebruik willen maken -van de „Financieringsregeling 1947” dienen goed te overwegen, dat de nieuwe regeling op grond van de vrij zeker van terugwerkende kracht zal zijn voor alle na-oorlogse woningen.

Bij het onderhoudswerk dient onderscheid te worden gemaakt tussen normaal jaarlijks onderhoud, achterstallig normaal onderhoud en tussen extra onderhoudswerk, onderhoudswerk dat is ontstaan b.v. tengevolge van slechte bouw, slecht funderingswerk of dat ontstaat tengevolge van oorzaken, welke niet voorzien konden worden, waardoor b.v. het grondwater een hoger peil heeft gekregen enz. De financiering van extra onderhoudswerk dient niet te geschieden uit de normale middelen voor de financiering van onderhoudswerk. Voor de financiering vnii dit werk dient een extra regeling te worden getroffen en daartoe is steeds de mogelijkheid geweest, doordat het Rijk aanvullende of uitgestelde bouwvoorschotten verleent, welke terugbetaald worden over het restant van de -annuïteitsjaren. In bepaalde gevallen kan de bijdrage overeenkomstig worden verhoogd. Wanneer hier dus door een vereniging een millioenennota is voorgelegd betreffende achterstallig onderhoudswerk, dan is niet aan te nemen, dat de genoemde bedragen betrekking hebben op normaal achterstallig onderhoudswerk, maar zal dat zeer waarschijnlijk betrekking hebben op extraonderhoudswerk. Voor de financiering van normaal achterstallig onderhoudswerk, dat tengevolge van de oorlog is ontstaan, hebben wij voorgesteld de aflossingen enige jaren stop te zetten. Hiervoor komt per jaar ruim f 60.— per woning vrij en dat bedrag zal in de meeste gevallen voldoende zijn voor het inhalen van het achterstallige onderhoudswerk. Het stopzetten van de gehele jaarlijkse annuïteit betekent tevens het stopzetten van de rentebetaling en dat komt neer op een extra bijdrage van het Rijk. Dit hebben wij nu juist willen ontgaan. Wij hebben in de eerste plaats gezocht naar een regeling, welke uit de exploitatie zelf wordt gefinancierd, dus zonder steun van de overheid. Bij het stopzetten van het aflossingsbestanddeel voor enige jaren, wordt de rente in die jaren doorbetaald. Door het op peil brengen van de woningen is de verlenging van de duur, waarop de woningen zijn afbetaald, gerechtvaardigd. Het voordeel is verder, dat uit de jaarlijkse onderhoudsbedragen geen achterstallig onderhoudswerk behoeft te worden ingehaald. Woningen, welke in een dure tijd zijn gebouwd, hebben jaarlijks ook een groter aflossingsbedrag dan woningen, welke in goedkopere tijden zijn gebouwd. Teneinde nu deze verschillen zoveel mogelijk te nivelleren, zouden de vrijkomende bedragen per gemeente in een fonds voor achterstallig onderhoud kunnen worden gestort, waaruit het achterstallig onderhoudswerk wordt gefinancierd. weten, dat tegen deze regeling bezwaren zijn in te brengen, maar dat geldt ten aanzien van alle regelingen. Het voordeel van de voorgestelde regeling is: a. dat ze ook voor het Rijk acceptabel is; b. dat ze direct kan worden ingevoerd en c. dat er geen afzonderlijke controle van ieder complex door een technisch ambtenaar van het Rijk nodig is, dat kan aan de gemeentelijke instanties in overleg met de verenigingen worden overgelaten.

Spreker zegt, dat hij inderdaad vergeten is de circulaire van April 1946 inzake uitvoering van bepaalde onderhoudswerken voor rekening der bewoners, te bespreken. Ik ben van mening, zegt hij, dat het beste is, dat die circulaire wordt vergeten.

De VOORZITTER brengt daarop de punten 10, 11 en 12 in stemming.

Punt 10. voorstel van het bestuur, luidende: ~De Nationale Woningraad dringe er bij de Regering op aan hogere onderhoudsnormen vast te stellen voor na de oorlog gereedgekomen woningwetwoningen” wordt met 6 stemmen tegen aanvaard.

Punt 11. voorstel van het bes,tuur, luidende: „De Nationale Woningraad dringe er bij de Regering op aan goed te keuren, dat de huren van de vooroorlogse woningwetwoningen zodanig worden verhoogd, dat woningbouwverenigingen en gemeenten in staat zijn de hogere uitgaven voor onderhoud uit eigen middelen te financieren” wordt met 30 stemmen tegen aanvaard, nadat in de toelichting wordt vastgelegd, dat de gevraagde huurverhoging uitsluitend voor genoemd doel zal gelden, terwijl uit de toelichting de laatste zin ~Enige verhoging der huren is verantwoord, doordat ook de lonen in het algemeen niet onbelangrijk zijn gestegen”, wordt geschrapt.

Punt 12. voorstel van de W.b.v. ~Eendracht” te Schiedam, luidende: ~Het bestuur van de Nationale dringe er bij de Regering op aan, de normen voor ~Algemene Onkosten” te herzien in verband met de gestegen algemene onkosten” wordt met één stem tegen aanvaard.

Punt 13. Voorstel van de W.b.v. „Utrecht”, te Utrecht: „De Nationale Woningraad bevordere de oprichting van plaatselijke commissies, welke tot taak zullen hebben clandestien bouwen te voorkomen. Deze plaatselijke commissies dienen samen te werken met plaatselijke instanties om maatregelen te treffen ter voorkoming van dit euvel.”

De VOORZITTER deelt mede, dat blijkens mededelingen in de pers het clandestien bouwen en het clandestien gebruik van bouwmateriaal zulke vormen heeft aangenomen, dat krachtige bestrijding noodzakelijk is. Niet alleen worden op deze wijze materialen aan de volkswoningbouw onttrokken, maar ook blijkt een groot aantal bouwvakarbeiders bij de clandestiene werkzaamheden te zijn betrokken. Nu bekend is gemaakt, dat het vraagstuk van de geschoolde arbeiders nog klemmender is, dan het vraagstuk der materialen, moeten alle mogelijke maatregelen ter voorkoming van dit euvel worden genomen. Ofschoon het bestuur geen grote verwachtingen

heeft van de doeltreffendheid van de voorgestelde commissies, heeft het toch besloten het voorstel van de W.b.v. „Utrecht” over te nemen, daar alle middelen, welke tot bestrijding van het kwaad kunnen dienen moeten worden ter hand genomen.

Het voorstel wordt daarop met één stem tegen aanvaard. Punt 15. Plaats, waar de volgende vergadering zal worden gehouden.

De VOORZITTER deelt mede, dat Nijmegen de aangewezen plaats was voor het eerstvolgende congres. Aangezien de Nijmeegse verenigingen hebben medegedeeld, dat om techniscbe redenen, tengevolge van de verwoestingen door de oorlog, Nijmegen het congres nog niet kon ontvangen, moet een andere plaats worden vastgesteld. Uit Apeldoorn is thans een voorstel ontvangen om het congres in 1948 in die gemeente te houden.

Met algemene stemmen wordt dit voorstel aanvaard, zodat het congres in 1948 in Apeldoorn zal plaats vinden. Punt 14. Voordracht te houden door Dr. Ir. }. P. Mazure over ~Montagebouw."

MONTAGEBOUW VAN WONINGEN De montagebouw, ook wel met een uit het Engels overgenomen woord ' ■ aangeduid als prefabricatie, is een momenteel veel omstreden begrip. Dit staat in sterke tegenstelling tot de periode vóór 1940, toen slechts een enkeling eraan dorst twijfelen, of de traditionele bouwmethode gekenmerkt door zijn baksteen muren en houten vloeren wel de alleen zaligmakende wtas. i

De oorzaak, dat men in de woningbouw thans naar nieuwe wegen zoekt, schuilt in het feit, dat de tegenwoordige omstandigheden het ondoenlijk maken de huidige verschrikkelijke woningnood uitsluitend met de nele bouwmethode te boven te komen, fdet vóóroorlogse bouwvolume van ongeveer 40.000 woningen per jaar, was practisch geheel nodig om het bevolkingsaccres op te vangen, en daar dit accres onverminderd doorgaat, is een belangrijk groter woningbouwprogramma nodig om thans het woningtekort te doen verminderen. Wil binnen afzienbare tijd zeg b.v. in 1960 elk Nederlands gezin weer over een eigen woning kunnen beschikken, dan zal jaarlijks _een getaf van rond 70.000 woningen moeten worden gebouwd, dus 75 meer dan vóór de oorlog. I

[ De vooruitzichten om dit te bereiken zijn momenteel verre van rooskleurig. Aan alle kanten stuit men op moeilijkheden en tekorten. Niet het minst belangrijk is het gebrek aan bouwvakarbeiders. Nauwkeurige cijfers zijn' niet bekend, doch betrouwbare schattingen wijzen er op. dat hun aantal sinds 1940 met ongeveer 20 *% is gedaald. Bovendien mag men er niet op rekenen, dat een verbetering zial intreden. Daarvoor zijn de oudere jaargangen in het corps te vol bezet, terwijl onder de jongere arbeiders weinig belangstelling voor de bouwvakken bestaat. Het zal zaak zijn om de opleiding tot bouwvakarbeider met kracht te bevorderen, doch het zal reeds moeite verdere vermindering van het laantal te voorkomen.

Daar de traditionele woningbouw niet mogelijk is zonder vakbekwame arbeiders, zal het ook niet mogelijk zijn de noodzakelijke woningproductie uitsluitend met behulp van traditionele bouwmethoden te bereiken. Dit kan alleen indien daarnaast ook afwijkende bouwmethoden worden toegepast, die met belangrijk minder vakarbeiders kunnen volstaan. Deze overtuiging bestond reeds tijdens de oorlog en vele bedrijven en personen hebben zich erop toegelegd bouwsystemen te ontwikkelen, waarmede dit doel wordt bereikt. De meeste van deze oplossingen gaan in de richting van montagebouw. Het beginsel hiervan is, dat het huis wordt samengesteld uit vooraf vervaardigde onderdelen, die in en tegen elkaar passen, zonder dat zij op de bouwplaats nader behoeven te worden bewerkt.

Dit beginsel is niet zo revolutionnair als het op het eerste gezicht lijkt. Ook de traditionele bouw vertoonde een ontwikkeling in deze zin. Tal van- onderdelen als deuren, ramen, kozijnen, trappen, die veertig jaar geleden nog op de bouwplaats werden vervaardigd, kwamen later klant en klaar van de fabriek naar het werk, waar zij slechts op de goede plaats behoefden te worden gemonteerd. Dit heeft duidelijke economische voordelen meegebracht. De montagebouw tracbt nu deze lijn van ontwikkeling door te trekken en heeft als ideaal, dat de gehele woning wordt samengesteld uit vooraf gereed gemaakte onderdelen, die ter plaatse op eenvoudige wijze aan elkaar kunnen worden verbonden. Op deze wijze zal men inderdaad met een minimaal alantal arbeiders op de bouwplaats uitkomen en bovendien zullen deze niet de vakbekwaamheid van de timmerman of metselaar behoeven te bezitten, doch slechts goed getraind moeten zijn op de montagewerkz^amheden.

Intussen zijn we nog niet zo ver en wat tegenwoordig als montagebouw wordt uitgevoerd is nog slechts een eindweegs in de richting van het einddoel gevorderd. Dit behoeft niet te verwonderen, wlant het is zeer moeilijk om tot een nieuw bouwsysteem te geraken, dat inderdaad aan de verwachtingen beantwoordt. Allereerst moet het een aantal eigenschappen bezitten, die de kwaliteit van de te bouwen woningen beïnvloeden: deze moeten duurzaam zijn, weinig onderhoud vereisen, voldoende weerstandsvermogen en stijfheid bezitten, brandvrij zijn, isolerend tegen koude en vocht, geluidhinder voorkomen, voldoen aan hygiënische eisen en normale stoffering mogelijk maken. Indien het systeem deze eigenschappen bezit, is het mogelijk om met een goed ontworpen woningindeling en een goed verzorgde afwerking te komen tot huizen, die wat woonkwaliteiten betreft niet voor de traditionele bouw onderdoen, of deze zelfs overtreffen. Er bestaan evenwel vele kansen tot mislukkingen en vooral de vochtwering en de geluidisolatie vormen bij montagesystemen soms zwiakke plekken. Naast de technische eigenschappen van het systeem staan de aesthetische. De Nederlandse baksteen is in dit opzicht een materiaal, dat moeilijk te overtreffen is. Onvoldoende zorg voor de uiterlijke verschijning van