In totaal woonden dus 70,3 % van alle huishoudingen zelfstandig en 29,7 % tezamen met anderen. Zeer hoog was dit percentage in Limburg, n.l. niet minder dan 43,6. Groot is het verschil tussen de aan elkaar grenzende provincies Friesland en Drenthe. In de laatstgenoemde provincie was het percentage van het aantal samenwonende huishoudingen meer dan het dubbele van de eerstgenoemde provincie. De verklaring hiervan kan te dezer plaatse gevoegelijk achterwege blijven. Merkwaardig laag bleek het percentage in Zeeland te zijn, n.l. 23,7; in verband met de oorlogsgevolgen zou een hoger percentage verwacht mogen zijn geworden. Er is in Zeeland ook op het terrein van de vervanging van de verwoeste woningen hard gewerkt, maar in dit lage percentage komt wellicht ook tot uitdrukking dat nog niet alle Qeëvacueerden naar Zeeland zijn teruggekeerd.

Provincie Totaal aantal huish. in bewoonde woningen Absolute cijfers In % van het totaal alleen wonende huis. houdingen sam.en wonende huishoudingèn alleen wonende huishoudingen samen wonende huishoudingen Groningen . . . 122.866 95.940 26.926 78,1 2L9 Friesland .... 119.284 101.756 17.528 85,3 14,7 Drenthe .... 62.895 43.624 19.271 69.4 30,6 Overijssel .... 152.247 109.027 43.220 71,6 28,4 Gelderland . . . 242.106 157.389 84.717 65,0 35,0 Utrecht .... 145.557 96.201 49.356 66,1 33,9 Noord Holland . . 508.015 '381.91Ó' 126.105 75,2 24,8 Zuid Holland . . 634.689 430.350 204.339 67,8 32,2 Zeeland .... 68.785 52.504 16.281 76,3 23,7 Noord Brabant . . . 240.924 166.474 74.450 69,1 30,9 Limburg .... 144.190 81.344 62.846 56,4 43,6 Noordoostpolder . 240 234 6 97,5 2,5 Nederland. . . . 2.441.798 1.716.753 725.045 70,3 29,7

Zeer belangwekkend zijn verder de gegevens omtrent de huishoudingen, welke niet beschikken over voldoende slaapruimte, dus met onvoldoende slaapruimte. Met dit laatste

wordt bedoeld, dat door gebrek aan ruimte personen van 12 jaar en ouder van verschillend geslacht en niet met elkaar

gehuwd, in hetzelfde vertrek moeten slapen, waaronder dus

ook de gevallen, waarin kinderen van 12 jaar en ouder in het slaapvertrek der ouders moeten slapen. Verdeeld naar de provincies zijn de cijfers als volgt.

Alvorens tot nadere bespreking van de bovenstaande cijfers overste gaan wil ik constateren, dat de gegeven cijfers zeer vermoedelijk te laag zijn om een volledig inzicht te krijgen in het vraagstuk van de mogelijkheid van scheiding van slaapplaatsen voor personen (in hoofdzaak kinderen) van verschillend geslacht, m.a.w. of het aantal aanwezige vertrekken in de woning groot genoeg was om de noodzakelijke scheiding mogelijk te maken.

Immers: op één der formulieren die moesten worden ingevuld (n.l. de omslag B) wordt een onderscheiding gemaakt tussen ..vertrekken” en ~ruimten, die niet als vertrek gelden”. Bij de vraag ten aanzien van de mogelijkheid van het gescheiden slapen van personen van verschillend geslacht moest niet worden geantwoord aan de hand van het aantal vertrekken, maar wel aan de hand van het aantal ruimten. Het gevolg hiervan zal zijn, dat in zeer veel gevallen een al dan niet beschoten zolder, een schuur, een tuinhuis, een bedstede in een gang, enz., enz., als afzonderlijke slaapruimte is beschouwd. In de enge betekenis van het woord ~slaapruimte” is dit natuurlijk juist. Op de vraag of er voldoende slaapvertrekken aanwezig zijn voor het huishouden geven de cijfers derhalve geen volledig antwoord.

Thans kom ik tot de cijfers. In het gehele land waren dus (74.629 + 26.319) 100.948 huishoudingen zodanig gehuisvest, dat de eerder genoemde splitsing van de slaapruimte naar het geslacht van personen van 12 jaar of ouder en die niet met elkaar gehuwd waren, niet mogelijk was, dat is in 4,1 % van het totaal aantal huishoudingen. Voor de alleenwonende en de samenwonende huishoudingen was dit percentage resp. 4,3 en 3,6.

Ten aanzien van de bovenstaande cijfers wil ik slechts op twee provincies wijzen, n.l. in de eerste plaats op Drenthe, waar voor beide categorieën huishoudingen het percentage het hoogst was, n.l. 8,6 en 7,9. Bij degenen die enigermate bekend zijn met de huisvesting in het algemeen in deze provincie, rijst al spoedig de vraag hoe hoog deze percentages wel zouden zijn geweest indien niet als uitgangspunt genomen waren de slaapruimten maar de slaapvertrekken. In de tweede plaats trekt het de aandacht, dat in de provincie Limburg, in tegenstelling met alle andere provincies, zowel in absolute als in relatieve zin meer samenwonende huishoudingen met onvoldoende slaapruimte gevonden werden dan alleenwonende huishoudingen met onvoldoende slaapruimte, bij welke laatste categorie bovendien nog het laagste percentage van alle provincies voorkomt. Ik zal hierop thans niet dieper ingaan.

Belangwekkender zijn de cijfers, welke in de publicatie van het Centraal Bureau voor de Statistiek met de volledige uitkomsten voor geheel Nederland worden gegeven omtrent de onvoldoende slaapruimten. Daar worden de cijfers namelijk pesplitst naar het aantal personen per huishouding. De percentages huishoudingen met onvoldoende slaapruimte zijn als volgt:

Provincie Alleenwonende huishoudingen Samenwonende huishoudingen Aantal met onvoldoende slaapruimte In % van het totaal aantal alleen wonende huishoudingen Aantal met onvoldoende slaapruin.te In % van het totaal aantal samen wonende huishoudingen Groningen . . . 5.746 6,0 1.338 5,0 Friesland .... 6.395 6,3 981 5,6 Drenthe .... 3.767 8,6 1.521 7,9 Overijssel . . . 4.155 3,8 1.530 3,5 Gelderland . . . 6.386 4,1 3.163 3,7 Utrecht .... 4.037 4,2 1.406 2,8 Noord Holland . . 12.259 3,2 3.117 2,5 Zuid Holland . . 19.690 4,6 6.737 3,3 Zeeland .... 2.650 5,0 788 4,8 Noord Brabant . . 7.637 4,6 3.042 4,1 Limburg .... 1.907 2,3 2.696 4,3 Noordoostpolder – – Nederland. . . . 74.629 4,3 26.319 3,6

Aantal personen per huishouding Alleenwonende huishoudingen Samenwonende huishoudingen Alle huishoudingen 1 ■ 0,2 0,1 2 ' 0,4 1,1 0,7 3 1,5 3,4 2,1 3,5 6,5 4,1 5 5,4 10,2 6,1 6 8,0 15,0 8,8 7 10,5 19,3 11,4 8 12,9 22,8 13,8 9 15,5 25,8 16,3 10 17,7 27,5 18,3 11 18,9 28,8 19,5 12 en meer 21,3 26,5 21,6