Het js duidelijk, dat naarmate het huishouden groter is, de kans, dat onvoldoende slaapruimte aanwezig is, groter wordt. Voorts is het duidelijk, dat de kans van het constateren van onvoldoende slaapruimte bij de samenwonende huishoudingen groter is dan bij de alleenwonende huishoudingen. Dit alles werd dan ook geconstateerd. Bij de alleenwonende huishoudingen liep het deel der huishoudingen met onvoldoende slaapruimte. bij het groter worden der huishoudingen, op tot ruim een vijfde deel van deze categorie huishoudingen. Bij de samenwonende huishoudingen liep dit deel op tot ruim een vierde gedeelte. Het vraagstuk van de huisvesting van de grote gezinnen komt hier dus terdege om de hoek kijken. Ten aanzien van de samenwonende huishoudingen is nog onderzocht in welke mate vertrekken door meer dan één huishouden wordt gebruikt. Het resultaat van dit onderzoek was, dat bleek, dat van de 725.045 samenwonende huishoudingen niet minder dan 284.739 één of meer vertrekken met andere huishoudingen moesten delen, dat is 39,3 %. Voor de provincies schommelde dit percentage tussen 39,0 en 45,1 met uitzondering evenwel van de provincie Limburg waar het percentage slechts 17,1 bedroeg. Het lijdt geen twijfel, dat het overgrote deel van de gevallen, waarin gezamenlijk gebruik van vertrekken plaats heeft, gevormd wordt door het gezamenlijk gebruik van de keuken.

Een volgende tabel bevat gegevens omtrent het aantal personen per huishouding. Hiervan allereerst de huishoudingen bestaande uit slechts één persoon.

Aantal ter beschikking staande vertrekken Aantial alleen in een woning wonende één-persoons huishoudingen 1 9.912 2 19.233 3 20.251 4 13.824 5 8.688 6 3.558 7 1.061 8 307 9 en meer 217 Totaal 77.051

Van het totaal aantal huishoudingen (n.l. 2.483.320) beston-728.627 uit slechts één persoon, d.i. \7an deze één-persoons huishoudingen woonden 77.051 of 33,7 % alleen in een woning. De percentages voor de verschillende provincies lopen zeer sterk uiteen. Het hoogste percentage één-persoons huishoudingen in een woning werd gevonden in Friesland, n.l. 69,8: het laagste in Limburg, waar het was 15,1. Het zou thans te ver voeren thans op de onderlinge verschillen in de provincies diep in te gaan. Slechts wil ik opmerken, dat de frequentie ongetwijfeld sterk beïnvloed wordt door gewoonte en gebruik ten aanzien van het al dan niet zelfstandig blijven wonen door in weduwenstaat verkerende personen.

1 persoon 228.627 = 9,2 2 personen 561.460 = 22,6 3 529.462 = 21,3 4 453.339 = 18,3 5 289.061 = 11,6 6 171.314 = 6,9 7 100.872 = 4,1 8 60.764 = • 2,4 9 en meer 88.421 = 3,6

Ten aanzien van de onderhavige materie kunnen nog enkele, in verband met de tijdsomstandigheden (woningnood), zeer belangwekkende gegevens worden verstrekt. Deze betreffen n.l. het aantal vertrekken, waarover de 77.051 één-persoons huishoudingen beschikken.

Provincie Totaal aantal huishoudingen Huishoudingen van één persoon Aantal Alleen in een woning *ll /o Vclll het totaal aantal huishoudingen Aantal In % van alle huishoudingen van één persoon Groningen . . . 123.471 11.565 9,4 r 5.310 45,9 Friesland .... 120.490 10.333 8,6 7.210 69,8 Drenthe .... 64.515 3.178 4,9 1.244 39,1 Overijssel .... 154.595 8.077 5,2 2.811 34,8 Gelderland . . . 250.693 18.192 7,3 4.290 23,6 Utrecht .... 146.724 17.512 11,9 4.030 23,0 Noord Holland . . 513.b63 61.270 11,9 23.730 38,7 Zuid Holland . . 639.909 71.489 11,2 20.285 28,5 Zeeland .... 71.965 5.626 7,8 3.045 54,1 Noord Brabant . . 248.951 13.174 5,3 3.813 28,9 Limburg .... 147.757 8.204 5,6 1.279 15,6 Noordoostpolder 387 7 1,8 4 57,1 Nederland. . . . 2.483.320 228.627 9,2 77.051 33,7

Verdere bespreking van deze cijfers zou buiten het bestek van deze beschouwingen vallen. Ten aanzien van het aantal personen per huishouding worden voor Nederland de volgende cijfers gegeven. Huishoudingen met:

Totaal huishoudingen 2.483.320 = 100 waaronder:

Huishoudens van twee of

meer personen 2.254.693 Aantal pers. in deze huish. 9.100.942 Gemiddeld per huishouden 4,04

Het spreekt van zelf, dat de relatieve cijfers voor de verschillende provincies soms sterk uiteenlopen. In de tabel, welke aan het slot van deze beschouwing wordt afgedrukt, zijn deze cijfers opgenomen. De daarbij behorende grafische voorstelling geeft dit nog eens duidelijk weer i).

Aan de voet van de evenbedoelde tabel zijn nog vermeld de cijfers van het gemiddeld aantal personen waaruit de huishoudingen bestaan. Deze cijfers behoeven geen nadere bespreking. Zij spreken voor zich zelf.

Aantal In % van het aantal huishouhoudens met • en zonder echtpaar Huishoudens met echtpaar: met kinderen 1.468.283 65,1 zonder kinderen 465.363 20,6 Huishoudens zonder echtpaar: met kinderen 231.213 10,3 zonder kinderen 89.834 4,0 Samen 2.254.693 100 Alleenwonende: mannen 78.621 vrouwen 150.006 Totaal 2.483.320

Een ander belangrijk gegeven is voorts de splitsing naar de samenstelling van de huishoudingen. De volgende onderscheiding is n.l. gemaakt:

Behalve de alleenwonenden werden dus gevonden 2.254.693 huishoudens, waarvan 1.933.646 echtparen al dan niet met

’) Men leze in de grafiek in plaats van „huishoudens" ~huishoudingen”.