Binnenland

Rijksbegroting. Wederopbouw en Volkshuisvesting

Het Voorlopig Verslag van het Afdelingsonderzoek van deze begroting in de Tweede Kamer is verschenen. Met het oog op de omvang van dit stuk moeten wij er mee volstaan na de verschijning van de Memorie van Antwoord een samenvatting van beide stukken gezamenlijk te publiceren.

Nieuw Ontwerp-Wederopbouwwet

Men zal zich herinneren dat nog twee wetsontwerpen inzake volkshuisvesting en wederopbouw bij de Tweede Kamer aanhangig waren, het ene ingediend in October 1947, tot wijziging van de Woningwet, het andere, dat van Februari 1948 dagtekent, tot het scheppen van een tijdelijke regeling in het belang van de wederopbouw. Beide ontwerpen hadden een begin van behandeling gevonden, maar door een mededeling van de nieuwe Minister in de Eerste Kamer dat hij voornemens was ze in hernieuwde overweging te nemen, hadden ze hun actuele betekenis verloren. Thans zijn beide teruggenomen en vervangen door één nieuw ontwerp van wet.

Wij zullen dit nu niet meer op onderdelen vergelijken met hetgeen in de beide oude ontwerpen was vervat, die thans alleen historische betekenis hebben. In het algemeen kan worden vastgesteld dat aan zeer veel van de destijds naar voren gebrachte wensen tegemoetgekomen is, zoals in de Memorie van Toelichting ook uitdrukkelijk wordt geconstateerd. Het nieuwe ontwerp bevat de volgende onderwerpen: de wederopbouwplannen, de onteigening, het bouwprogramma, bizondere afwijkingen van de Woningwet, geldelijke steun van overheidswege voor de volkshuisvesting, straf-, overgangs- en slotbepalingen. In de laatste is het tijdelijke karakter van de ontworpen regeling vastgelegd, doordat als vervaldatum 1 Januari 1953 wordt genoemd.

De wederopbouwplannen hebben nu een meer uitgewerkte regeling gevonden, die sterk herinnert aan de regeling in de Woningwet van het uitbreidingsplan. Van het schema voor een regeling van de commissie-Matser uit Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Instituut is met vrucht gebruik gemaakt. Het plan wordt thans omschreven als omvattend de bestemming en zo nodig het gebruik, van de in het plan begrepen gronden en van hetgeen zich daarop bevindt. De vaststelling geschiedt door de gemeenteraad, na tervisielegging gedurende vier wekein, gedurende welke termijn een ieder bezw,aren kan inbrengen. De goedkeuring berust bij de Minister van Wederopbouw, na advies van Gedeputeerde Staten en van de Financiële Commissie Wederopbouw Publiekrechtelijke Lichamen, een commissie, die een plaats heeft in de aanhangige regeling van het wetsontwerp wederopbouw publiekrechtelijke lichamen. Dat bij de goedkeuring van het stelsel van de Woningwet wordt afgeweken, vindt zijn verklaring in de financiële hulp van het Rijk bij de uitvoering. Ook de verplichting tot het opleggen van een wederopbouwplan of tot het opleggen van samenwerking aan aangrenzende gemeenten, kan door de Minister worden gehanteerd.

De z.g. anticipatiebevoegdheid, d.w.z. de bevoegdheid van B. en W, om juist als bij een uitbreidingsplan in voorbereiding, bij een wederopbouwpkn in voorbereiding de bouwvergunning, die in het algemeen in dergelijke gevallen moet worden aangehouden, toch te verlenen, als er geen strijd is met bet plan in voorbereiding, is hier . anders dan in de Woningwet gebonden aan een plicht tot mededeling binnen drie dagen aan de Minister. Wat de onteigening betreft, het tweede onderwerp van het wetsvoorstel, IS de constructie gebleven, die van het raadsbesluit onder goedkeuring van de Minister, met inschakeling van de rechterlijke macht tot bepaling van de schadeloosstelling. Ook nu is de werkingssfeer van deze. onteigening aan de ene kant zeer beperkt, doordat de wederopbouwonteigening in de enge zin, d.w.z. van de onherstelbare gebouwen en de ondergrond, in het wetsontwerp op de materiële oorlogsschaden regeling gevonden heeft, aan de andere kant echter ruim, doordat ook volgens deze eenvoudige procedure onteigend kan worden met het oog op bouwplannen, die tot leniging van de woningnood strekken of ten bate van het economisch herstel des lands. De eigendom gaat over door de inschrijving van het goedgekeurde besluit tot onteigening in de openbare registers.

De volgende paragraaf regelt het bouwprogramma, fdet heeft nu een duidelijke omschrijving gevonden; het geeft aan, voor welke bedragen voor allerlei soorten van werken in een bepaald kalenderjaar goedkeuring zal kunnen worden verleend. De vaststelling berust bij de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting in overleg met zijn ambtgenoten van Sociale Zaken, Financiën en Economische Zaken en voor elke soort van werken met de daarbij betrokken Minister, De Kamers zullen echter van het bouwprogramma kennis kunnen nemen, doordat aanbieding gelijk met de Rijksbegroting is voorgeschreven, terwijl wijzigingen onverwijld ter kennis van de Staten-Generaal moeten worden gebracht.

De verdeling vian het programma over de provincies geschiedt door de Minister van Wederopbouw in overleg met elke bij een bepaalde soort werken betrokken Minister en met de colleges van Gedeputeerde Staten, behalve voor die werken bedoeld zijn blijkens de toelichting kerken, scholen, ziekenhuizen en andere gebouwen voor culturele of sociale doeleinden en bedrijfsgebouwen van grote omvang. Rijkswaterstaat, Genie, Staatsmijnen, Spoorwegen e.d. —, voor welke een verdeling alleen landelijk kan geschieden.

De verdeling binnen de provincies is opgedragen aan Gedeputeerde Staten na overleg met de Inspecteurs.

De goedkeuring van werken in verband met het bouwprogramma is opgedragen aan de daarvoor door de Minister aangewezen gemeenten en geschiedt overigens door of vanwege de Minister zelf. De bedoelde aanwijzing van gemeenten, een wettelijke bevestiging dus van wat al praktijk is, geschiedt in verband met de technische diensten, die tot haar beschikking staan, waarbij Gedeputeerde Staten gehoord worden. Het complement op deze regeling is de bepaling dat de Kroon na Gedeputeerde Staten gehoord te hebben kan bevelen dat het bouw- en woningtoezicht zo wordt ingericht, dat het mede aan de goedkeuring van werken dienstbaar kan zijn. De bizondere afwijkingen van de Woningwet omvatten in de eerste plaats de mogelijkheid de plicht tot intercommunale regeling van het bouwen woningtoezicht ook uit te strekken tot de dienst van gemeentewerken. De mogelijkheid tot afwijking bij de bouwvergunning van de ingevolge de Woningwet vastgestelde regelingen . een tweede onderwerp van deze paragraaf van het ontwerp is nu aldus opgelost, dat de bevoegdheid tot deze afwijking over de volle linie, dus ook ten aanzien van de stedebouwkundige rechtsmiddelen wordt verleend, maar aan duidelijke vingerwijzingen in de regeling zelf gebonden en overigens met een termijn van ten hoogste 10 jaar in de vergunning, waarna afbraak moet volgen of het aanbrengen van voorzieningen, die het gebouwde doen beantwoorden aan de geldende bepalingen. Alleen voor een bouwsysteem, door de Minister in de Staatscourant aangewezen, behoeft geen termijn te worden gesteld. Het initiatief om dergelijke bouwvergunningen te verlenen kan ook worden genomen door de Minister, in de vorm van een uitnodiging aan B. en W. en, als dit geen gevolg heeft, treden Gedeputeerde Staten op in plaats van het gemeentebestuur.

De vergunningen, die op deze voet worden verleend, behoeven overigens steeds de goedkeuring vian Gedeputeerde Staten

De geldelijke steun van overheidswege is nu geregeld in een enkel artikel, dat als grondslag voor de financiële hulp aan de particuliere bouw bepaalt dat Rijk en gemeente de bouw van woningen kunnen bevorderen door hypothecaire voorschotten en bijdragen en het stellen van zekerheid en dat, in gevallen waarin van het Rijk geen steun wordt gevraagd, een raadsbesluit terzake onderworpen is aan de goedkeuring van Gedeputeerde Staten.

Woningtelling 1947

Een nieuwe mededeling over de uitkomsten van deze telling (No. 4) geeft een berekening van het woningtekort op grond van de definitieve uitkomsten. In verband met het lopende artikel van de Heer Rikkert, waarin ook ,aan deze berekening aandacht zal worden geschonken, wordt hier van een samenvatting afgezien.

Woningbouwprogramma 1949

Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben in een circulaire aan de gemeentebesturen enige mededelingen opgenoraen over de richtlijnen, waardoor de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting zich heeft laten leiden bij de opstelling van het woningbouwprogramma 1949, dat thans ter kennis van het College is gebracht. Deze richtlijnen zijn de volgende: le. Het bestaande en toekomstige woningtekort is maatgevend, ongeacht de oorzaken van dit tekort.

2e. Het woningtekort moet in alle gebieden in zo kort mogelijke tijd een gelijk percentage bedragen. Hierbij is gedacht aan een tekort van 9%, te bereiken aan het einde van 1953.

3e. Met verschillen in kwaliteit en omvang der bestaande woningen in de verschillende gebieden wordt in de eerstvolgende jaren geen rekening gehouden.

Voor de berekening van het woningtekort is uitgegaan van het totaal aantal huishoudingen, verminderd met die van één persoon, doch vermeerderd met die van één persoon, welke wél een woning behoeven. Onder deze categorie vallen;

1. huishoudingen van één persoon, welke thans als alkenwonenden een woning bewonen en

2. huishoudingen van één persoon, welke de woning bewonen tezamen met anderen als hoofdbewoner (pensionhouders, kamerverhuurders, enz.). De overige categorieën van huishoudingen van één persoon, welke verblijf houden in pensions en andere bewoonde ruimten, zijn dus voor de bedoelde berekening niet meegeteld. Voorts is rekening gehouden met de vermoedelijke toeneming van de bevolking. ,..-1 ■ . ,

Het woningbouwprogramma is opgezet voor de periode 1948—1970, met dien verstande, dat aan het eind van 1960 het woningtekort vrijwel zal zijn opgeheven en in de periode 1960—1970 geheel zal verdwijnen.

De verdeling over de provincies houdt er rekening mee, dat de bouwnijverheid moet worden gecontinueerd in die gebieden, waar de woningnood thans om en nabij 9% bedraagt, en dat een soepele overgang moet worden verkregen van de bouwactiviteit in de jaren tot 1953 en daarna. Het College deelt verder mede dat het bij de verdeling binnen de provincie in hoofdzaak deze richtlijnen heeft gevolgd, maar met deze afwijking, dat het aan de door de oorlog getroffen gemeenten een iets hogere toewijzing heeft gegeven dan uit de richtlijnen zou voortvloeien, ten einde de herbouw van verwoeste huizen en de vervanging van noodwoningen te bevorderen. Indien in 1949 nog niet met de bouw van alle toegewezen woningen is aangevangen, zal uit dien hoofde geen vermindering plaats hebben van het contingent voor 1950, waardoor een economische bouw-