domsverhoudingen spelen hierbij meer dan elders een zeer grote rol.

a. de esdorpen

De bestaande dorpskommen bieden de stedebouwkundige bizonder weinig houvast. Van rooilijnen noch straatwanden is een spoor te bekennen. Het groen, opgaand geboomte en de kalver- en paardeweide bij de boerderijen, blijken te domineren boven de bebouwing.

Bebouwing op de ruime erven, tussen de boerderijen, als opvulling der bestaande, zeer ruime open bebouwing, zal slechts weinig bevrediging vermogen te schenken: de praktijk heeft zulks bewezen. De bouwmassa’s der nieuwe woningen zijn te klein van schaal ten opzichte van die der boerderijen; de vormgeving is te weinig soepel, de bouwmaterialen zijn anders van kleur en last not least de nieuwbouw zal veelal staan volgens een strakke rooilijn, waartegenover de losse, schilderachtige groepering der oude boerderijen in lijnrechte tegenstelling staat. Landbouweconomisch is er dan nog het bezwaar dat de boerderijen hun paarden- of kalverweide bij huis moeten missen.

Door het trekken van soepele roolijnen en het zo gunstig mogelijk situeren der woningen zou men enige bezwaren kunnen ondervangen, doch een oplossing blijkt moeilijk te vinden.

uitleg van de dorpen zal derhalve, evenals trouwens elders in ons land, aan de periferie van de bestaande kommen het best kunnen geschieden. In de oude kom kan door middel van rooilijn en passende bestemmingsbepalingen de fraaie openheid worden bestendigd.

Een goede samenhang van de, in wezen van de bestaande geheel verschillende, nieuwe bebouwing met het oude dorpsgedeelte zal kunnen worden verkregen door een forse groenbeplanting in en rondom de nieuwe uitleg aan te brengen. Het zal zo ook mogelijk zijn nieuwe bouwvormen zonder veel bezwaar toe te passen, zonder dat deze afbreuk zullen doen aan de oude, schilderachtige bebouwing in de kom.

Ook deze wijze van uitleg brengt zijn eigen moeilijkheden mede. Voor de uitleg van het dorp zal men immers liefst de hoog gelegen, droge grond kiezen en het is dan onvermi'delijk dat een deel van de waardevolle esgronden moet worden aangesneden. Van landbouwkundige zijde maakt men hiertegen, terecht, bezwaren. De groenlanden komen niet voor bebouwing in aanmerking, zulks vanwege de lage, vochtige, ligging. Gelukkig blijkt het soms mogelijk te bouwen op een stukje ~onland”, niet te cultiveren woeste grond nabij het dorp en, zo dit niet mogelijk is, biedt ruilverkaveling vaak uitkomst.

De gemeenten hebben vaak oude markewegen en andere percelen gronds, her- en derwaarts verspreid, in eigendom. Bij de ruilverkaveling brengt de gemeente deze gronden in en zo is het mogelijk dat, in nauw overleg tussen stedebouwkundige en de cultuurconsulent, geschikte bouwterreinen grenzende aan de oude dorpskom ter beschikking en in eigendom van de gemeente komen. Te Exloo en te Valthe, in de gemeente Odoorn, o.a. zijn op deze wijze goede resultaten bereikt. Van de eerste mogelijkheid biedt de tekening van het dorpje Aaiden (gemeente Zweeloo) een voorbeeld (afb. 5).

b. de streekdorpen

De hierboven geschetste moeilijkheden doen zich bij de streekdorpen op vrijwel overeenkomstige wijze voor.

Ook hier is het niet mogelijk de nieuwbouw zonder meer tussen de bestaande, ruim open, bebouwing toe te laten. Een al te heterogeen dorpsbeeld zou dan ontstaan, afgezien nog van de bezwaren die zulks van agrarische zijde zou oproepen.

Bij deze dorpen zal derhalve ook nieuwbouw buiten de dorpskom gestimuleerd moeten worden Bij te verwachten sterke groei kan een stelsel van parallelwegen aan de bestaande weg een oplossing althans indien de opstrekkende perceelsindeling tot niet te grote bezwaren leidt.

In Oud-Schoonebeek blijkt dit systeem mogelijk, zij het dat het onvermijdelijk blijft enige grondgebruikers te duperen. (Zie afb. 6)

In een ander geval kan men enige opstrekkende percelen die daarvoor in aanmerking komen aankopen en een geconcentreerde nieuwbouw, aansluitend op de hoofdweg projecteren. Ook in beide hiervoor geschetste gevallen is groenbeplanting op grote schaal gewenst, teneinde al te grote tegenstelling tussen de nieuwbouw en de oude dorpskom te overbruggen. Op enkele plaatsen bleken geen der beide oplossingen uitkomst te kunnen geven, dan blijft er, noodgedwongen niets anders over dan langs een of meer wegen loodrecht op de hoofdweg een, zij het zeer beperkte lintbebouwing toe te laten. De percelen ter weerszijden van dergelijke dwarswegen zijn meestal zeer ondiep, zodat aanleg van een kom met meer wegen aansluitend op de eerder genoemde dwarswegen onmogelijk is. Een dergelijke situatie doet zich voor te Koekange (gemeente De Wijk), te Nijensleek (gemeente Vledder), te Ruinerwold, enz.

c. de veenkoloniale dorpen

Voor zoverre uitleg van een veenkoloniaal dorp gewenst is, blijkt dit voor de stedebouwkundige zeer moeilijk. Uiteraard voelt hij niets voor concentratie van de bestaande lintbebouwing, zo die al op practische gronden te verwezenlijken zou zijn, omdat deze aesthetisch niet verantwoord is.

Een oplossing kan worden gevonden door de bestaande ~verdunningen” in de bebouwing te handhaven, door zodanige bestemmingsbepalingen te maken dat nieuwbouw practisch uitgesloten is. Daarnaast kan men de ~verdichtingen” plaatselijk accentueren, door enkele dwarswegen te ontwerpen waarlangs dan gebouwd kan worden.

Foto R. R. Karsten, Assen Afb. 3. Vakwerkbouw, Meppen