schot per 1000 inw. tussen het Rijk en de gemeente Eindhoven, blijken deze te bedragen:

1944 het Rijk: 12,2 Eindhoven 16,5 1945 „ 17,3 „ 19,3

1946 „ 21,7 „ 24,5 1947 „ 19,7 „ ‘23,5

2. de bevolkingsaanwas. Stijging van de bevolking per 1000 inw. per jaar tussen de jaren 1944 en 1948:

het Rijk: 15,5 Eindhoven: 23,5

3. de gemiddelde gezinssterkte. De gemiddelde sterkte van huishoudingen van twee of meer personen bedraagt voor Eindhoven 4,55 tegenover het Rijk 4,09 eh voor de andere grote gemeenten 3,84.

De verdeling van het aantal kinderen in deze gezinnen bedraagt:

geen kinderen: 17% drie kinderen: 16% één kind: 22 % vier en meer kinderen: 24 % twee kinderen: 21 %

Het aantal huwelijken bedraagt in Eindhoven per jaar 1000 tot 1200.

Een berekening makend van de huidige woningbehoefte, komt men tot de volgende becijfering: Tekort per Juni 1947 5300 woningen

wegens vermeerdering aantal gezinnen door huwelijk tot eind 1948 1500

wegens huisvesting gezinnen van werknemers buiten Eindhoven _ 2000

woningbehoefte per eind 1948 8800 won. af wegens gereedgekomen nieuwe woningen 500 woningbehoefte per eind 1948 8300 won.

Wanneer men tenslotte bedenkt, dat in Eindhoven tegen het eind van dit jaar na de oorlog in totaal een kleine 2500 woningen zullen zijn gereed gekomen, tegenover b.v. in Rotterdom, dat ongeveer 4 maal zo groot is, een aantal naar men ons onlangs mededeelde van ± 3500 stuks, dan moge dit een indruk vestigen van de orde van grootte, waarin de oplossing van het woningvraagstuk hier werd aangepakt.

Eindhoven, 30 Juni 1949

Het plan voor de binnenstad van Eindhoven

door Ir. J. B. Hermans

Het huidige Eindhoven is ontstaan uit het oude stadje van dezelfde naam en de vijf omringende dorpen: Woensel in het Noorden, Tongelre in het Oosten, Stratum in het Zuiden en Gestel en Strijp, beide in het Westen. Als gevolg van een stormachtige industriële ontwikkeling, in het bizonder in de jaren na de eerste wereldoorlog, is dit geheel aan elkaar gegroeid en uitgegroeid tot wat het thans is: de zesde gemeente des lands met bijna 140.000 inwoners. Van dit grote geheel nu is het oorspronkelijke stadje Eindhoven de stadskern geworden. Dat het dit geworden is, is zeker niet het gevolg van een bewust van hogerhand geleide ontwikkeling, maar de centrale ligging van het plaatsje ten opzichte van de andere vijf en het min of meer stedelijk zij het dan misschien kleinsteeds karakter ervan, gaven er als vanzelf aanleiding toe. Het is dan ook allerminst een volwaardige stadskern geworden. In tegendeel heeft deze hoofdzakelijk door toevalligheden beheerste groei in deze binnenstad een toestand geschapen, welke bij de huidige grootte van de gemeente reeds in hoge mate onbevredigend is. Als men nu bedenkt, dat volgens deskundige schattingen Eindhoven in 1980

ongeveer 225.000 inwoners zal tellen, dan is het duidelijk, dat zich hier een stedebouwkundige ontwikkeling zal manifesteren, die niet beperkt zal blijven tot de diverse woonwijken, maar die ook een ingrijpen in het centrum van dit grote organisme noodzakelijk maakt. Het gaat erom, dit centrum geleidelijk aan zodanig te ontwikkelen, dat het ook in de toekomst waarlijk het hart kan zijn van het grote geheel, waarvan het het zij ten overvloede gezegd een integrerend onderdeel vormt, en dit is dus het eigenlijke vraagstuk, waarvoor de stedebouwkundige werd gesteld. Het is een vraagstuk met veel facetten en enkele van deze facetten zijn vacn zodanige betekenis, dat zij als het ware een vraagstuk op zichzelf vormen.

In dit verband moet op de eerste plaats de beruchte Woenselse overweg worden genoemd. Deze hinderlijke barrière midden in de stad, tussen de city en het stadsdeel Woensel in, vormt een probleem, waarvan de oplossing Eindhoven al jarenlang in beroering houdt. Overigens moet dit probleem worden gezien in verband met het gehele spoorwegvraagstuk, dat voor Eindhoven hierin bestaat, dat de hoofdlijn Amsterdam Utrecht ’s Hertogenbosch Eindhoven Venlo en Maastricht hier a niveau midden door de bebouwing snijdt. Hierdoor is Woensel, een stadsdeel met thans 45.000 inwoners, op bedenkelijke wijze van de city en de overige stadsdelen geïsoleerd. Het behoeft geen betoog, dat dit zeer nadelige gevolgen heeft gehad voor de ontplooiing van Woensel én van de city beide, en dit vraagstuk is dan ook bij het opstellen van het plan voor de binnenstad een van de voornaamste uitgangspunten geweest.

Een tweede en niet minder belangrijk punt van uitgang werd gevormd door de oorlogsverwoestingen. Eindhoven is herhaaldelijk door luchtaanvallen geteisterd, waarvan de grootste en meest geconcentreerde de stad troffen aan weerszijden van de Woenselse overweg (gemunt op de Philips Gloeilampenfabriek) en voorts op verschillende andere plaatsen in de binnenstad, resp. in December 1942 en September 1944. De stad heeft dus ook te maken met een wederopbouwvraagstuk en tenslotte heeft dit er de stoot toe gegeven om de stedebouwkundige sanering van geheel de binnenstad ter hand te nemen.

Ter toelichting van de hoofdtrekken van het plan moge het volgende dienen:

1. De spoorweg wordt geheel omgebouwd tot een verhoogde baan met onderdoorgangen. Ter plaatse van het aanrakingsvlak tussen Woensel en de oude stad wordt de spoorbaan bovendien Noordwaarts omgelegd. Zodoende komt tussen de oude stadsrand en het spoor een strook vrij, welke gebruikt is voor enkele nieuwe stedebouwkundige elementen -en wel: het Demerplein, dat bedoeld is als een rustpunt in dit zeer dynamische zakengedeelte van de city en waaraan een bebouwing is gedacht van belangrijke zakenpanden en gelegenheden tot recreatie, vervolgens ten Oosten van dit plein het nieuwe stationsplein met station en stations- tevens hoofdpostkantoor en verdere outillage voor autobussen, taxi’s, parkeren, enz. en voorts aan de Westzijde van het Demerplein langs de spoorbaan een parkstrook met gelegenheid voor de bouw van een aantal kantoorflats.

Het contact tussen de city en Woensel is gelegd via een drietal dicht bij elkaar gelegen onderdoorgangen, waarvan de middelste dient ter doorvoering van de hoofdwinkelader en de beide buitenste het zware verkeer te verwerken krijgen. Westelijk van dit drietal bevindt zich de eerste van een reeks ondoorgangen ter onderlinge verbinding van de stadsdelen Woensel en Strijp.

2. Gestreefd is naar een duidelijke omranding van de stadskern. Ten Noorden van de spoorbaan is de city gecompleteerd met een klein gedeelte, dat in het bizonder op Woensel zal zijn betrokken, en dat besloten ligt tussen de op de beide