Nederlandse Gemeenten zitting. Geheel overeenkomstig dit advies is uitgegaan van de verdeling van 32.000 woningen en besloten deze als volgt aan de provinciën en de drie grote steden toe te wijzen:

Hierboven is nog een beperkt centraal te beheren contingent gereserveerd, waaruit in bepaalde gevallen, b.v. voor nieuw te stichten industrieën, stichtingen en verenigingen kan worden geput.

De verdeling van deze 32.000 woningen betekent niet, dat in 1950 niet meer dan dit aantal woningen gereed zal komen. Op 1 Augustus j.l. waren reeds meer dan 38.500 woningen in aanbouw, die in loop van 1950 voltooid zullen zijn. Algemeen wordt rekening gehouden met het gereedkomen in 1950 van 40.000 woningen.

aantal woningen waarvan montagewoningen Groningen 1.251 —. Friesland 989 Drenthe 1.030 Overijssel 2.070 500 Gelderland 3.744 600 Utrecht 1.882 600 Noord-Holland 2.646 ■ .—• Zuid-Holland 3.654 Zeeland 590 200 Noord-Brabant 3.414 400 Limburg 3.062 1.000 Amsterdam 2.634 1.200 Den Haag 2.413 1.600 Rotterdam 2.621 1.400 Het Rijk 32.000 10.000

Bij de verdelingi is als basis aangenomen het acute woningtekort.

De gemiddelde classificatie-inhoud van de normale woningen zal over het gehele land gerekend 260 mS bedragen. Rekening is echter gehouden met de behoefte aan grotere woningen voor kinderrijke gezinnen. In Noord-Brabant en Limburg zal bijvoorbeeld de provinciale gemiddelde woninginhoud resp. 284 en 282 mogen bedragen.

De gemiddelde classificatie-inhoud van middenstandswoningen in de provinciën is op 350 gesteld en voor de drie grote steden op 325 m-*.

Voor herbouwgevallen is een gemiddelde classificatie-inhoud van 400 m''* aangenomen.

Dé te bouwen 32.000 woningen zijn als volgt over de drie hierboven genoemde groepen woningen verdeeld:

De huurverhoging

De langdurige onzekerheid over de wijze en het tijdstip waarop tot huurverhoging zou worden overgegaan is nu tot oplossing gekomen door de officiële mededeling van de Regering bij dé ontwerp-begroting dat een algemene huurverhoging van 15% voor het begin van het volgend jaar in het voornemen ligt.

Memorie van Antwoord Tweede Kamer Ontwerp Wederopbouwwet

Verschenen is thans de Memorie van Antwoord op het Voorlopig Verslag ter zake van dit ontwerp. Een Nota van Wijzigingen, die op sommige punten aan de geuite wensen tegemoetkomt en overigens een reeks kleine verbeteringen aanbrengt, is tegelijk aan de Kamer overgelegd. De voornaamste van de concessies aan de Kamer is wellicht een: nieuwe bepaling inzake de woningverbetering. Men zal zich herinneren dat aanvankelijk van Regeringswege geen neiging werd getoond om aan het arrest-Beverwijk de consequentie van een aanvulling van de wet te verbinden. Thans wordt echter een tweeledige btpaling voorgesteld, die in de eerste plaats het bekende alternatief .—■ verbeteren of staken van de bewoning —■ van de Woningwetprocedure doet vervallen. B. en W. zijn thans niet meer verplicht aan de eigenaar deze keuze te laten. In de tweede plaats wordt een voorschrift opgenomen, in navolging van

de Woningnoodwet-1918, dat B. en W. bevoegd doet zijn, bij verwaarlozing!, van het onderhoud met. schade voor de bewoonbaarheid een aanschrijving tot voorziening te doen uitgaan, waarbij de eigenaar binnen acht dagen beroep kan instellen bij de gemeenteraad, terwijl dit college binnen vier weken moeten beslissen. De toelichting legt verband tussen dit laatste voorschrift en de aangekondigde huurverhoging. Aan de financiële mogelijkheid tot het goed onderhouden van de woningen wil de Regering een bevoegdheid voor het gemeentebestuur verbinden om hier dwang op te leggen.

Bij de paragraaf over de wederopbouwplannen wordt uiteengezet waarom hier een van de regeling van het uitbreidingsplan afwijkende rechtsgang is aangehouden, met een centrale goedkeuring. Het gaat hier om grote financiële belangen, van de orde van grootte van een milliard gulden. De verantwoordelijkheid voor het uitgever, van Rijksgeld hoort bij de Rijksoverheid te berusten en niet bij Gedeputeerde Staten. Een beroep op de Kroon van de uitspraak van de Minister wordt te ingewikkeld geacht.

Vastgehouden wordt ook aan de gelegenheid voor B. en W. om ondergeschikte wijzigingen van de wederopbouwplannen aan te brengen, zonder dat de gemeenteraad hierin gekend behoeft te worden. Ook tegenover een goedkeuringsrecht van Gedeputeerde Staten op de voorschriften van B. en W. ter uitwerking van de plannen stean de ondertekenaars van de Memorie van Antwoord afwijzend, omdat dit een vlotte wijze van werken onmogelijk zou maken.

Een punt van critiek in de Kamer was de termijn van drie jaar voor het voorbereidingsbesluit. Bij nadere overweging is dit nu tot ten hoogste twee jaar teruggebracht.

normale middenstandsherbouw woningen woningen gevallen Groningen 1.138 63 50 Friesland 930 49 10 Drenthe 968 52 10 Overijssel 1.866 104 100 Gelderland 3.057 187 500 Utrecht 1.758 94 30 Noord-Holland 2.014 132 500 Zuid-Holland 3.271 183 200 Zeeland 260 30 300 Noord-Brabant 2.943 171 300 Limburg 2.709 153 200 Amsterdam 2.271 263 100 Den Haag 1.858 241 314 Rotterdam 2.175 262 184 Het Rijk 27.218 1.986 2.798

Een uitvoerige passage is gewijd aan de aard van het toezicht, dat van Rijkswege op de wederopbouwplannen moet worden uitgeoefend en vooral aan de taak van de z.g. Financiële Commissie. Het accent van deze beoordeling komt in de practijk sterk te liggen aan d,e financiële kant, doordat het ontwerpen van de plannen in de regel ir( handen is van bekwame ontwerpers, aldus de Memorie.

Waarborgen dat de stedebouwkundige verdiensten niet aan de aandacht zullen ontsnappen liggen in de inschakeling van de Inspecteur, in het oordeel van Gedeputeerde Staten en in de aanwezigheid van een bekwaam stedebouwkundige aan het Ministerie. Deze adviseur woont de vergaderingen van de Financiële Commissie bij. De gedachte om deze commissie te verruimen tot een college, dat door zijn samenstelling de plannen in volle omvang kan beoordelen, wordt echter afgewezen.

De opmerking in het Voorlopig Verslag dat het gewenst is de goedkeuring van de Minister aan een termijn te binden heeft tot een wijziging aanleiding gegeven. De Minister moet bipnen zes maanden na ontvangst van het verslag van Gedeputeerden beslissen.

Een belangrijk punt is de verhouding van het wederopbouwplan tot de geldende stedebouwkundige regelingen. De Regering meent, andeis dan in de Afdelingen was gesuggereerd, dat het niet gewenst is een regeling te treffen, die het mogelijk maakt de oude plannen terzijde te stellen, zodra een voorbereidingsbesluit ter zake van een wederopbouwplan van kracht is. Immers; het voorbereidingsbesluit draagt een voorlopig karakter en kan zeer goed verlopen zonder dat er een plan komt. In dal geval zou voor het oude niet eeni nieuw plan in de plaats treden.

De opmerkingen, die de onteigeningsregeling van het ontwerp betreffen, kunnen wij merendeels voorbijgaan. De afzonderlijke regeling in dit wetsvoorstel en in dat op de materiële oorlogsschade wordt toegelicht, deels door verwijzing naar de Memorie van Antwoord inzake laatstgenoemd ontwerp, deels door te doen uitkomen dat de regeling in laatstbedoeld wetsontwerp voornamelijk een legalisatie betekent van wat reeds geschied is, terwijl opneming van die regeling in het onderhavige wetsontwerp ongelijkheid zou dcven ontstaan tussen hen die voor en anderen, die na het inwerkingtreden van de onteigend! zijn.

Een belangrijke kwestie, waaraan de Memorie weinig aandacht schenkt is de mogelijkheid tot onteigening in strijd met een stedebouwkundig plan. De ondertekenende Ministers achten het niet nodig dit uitdrukkelijk uit te sluiten, aangezien h.i. zodanige onteigening nooit de' goedkeuring zal kunnen krijgen, omdat dan het werk niet uitgevoerd kan worden.

In een andere passage komt de Memorie van Antwoord hierop terug, namelijk waar de inhoud van het begrip bouwplan wordt gepreciseerd, onder verwijzing naar hetzelfde begrip in art. 77, onder 4 van de Onteigeningswet. Onteigening ter uitvoering van een dergelijk bouwplan is van ouds mogelijk. Nieuw is dus alleen de mogelijkheid tot onteigening voor bouwplannen, strekkende ten bate van het economisch herstel des lands. Indien er gewichtige belangen in het spel zijn, mag, aldus de Memorie, het ontbreken van stedelxjuwkundige maatregelen geen beletsel vormen om urgente bouwplannen te verwezenlijken.

Bestreden wordt de vrees voor de eis van overeenstemming met de Ministers van Landbouw en van Economische Zaken als bij de onteigening belangen betrokken zijn, die deze Ministers regarderen. Deze bepaling is niet anders dan de legalisatie van een sinds lang bestaande praktijk. Ook als de onteigening strekt ter uitvoering van een uitbreidingsplan is dit geen doublure, want de centrale overheid is daar in de regel niet bij betrokken geweest. Het probleem hoe vervangend land is te verkrijgen voor hen, wier grond door onteigening wordt getroffen, is bij de Regering in ernstige studie.

Bij de behandeling van het bouwprogramma wordt een uitvoerige uiteenzetting gegeven van de noodzakelijkheid van bemoeiing d-er centrale overheid met de bouwnijverheid. Niet ingestemd wordt met het bekende denkbeeld van overdracht van het Rijksapparaat in de provincies aan deze lichamen. Voorzover de Hoofdingenieurs-directeur werkzaam zijn