als Inspecteur zou een wijziging als de bedeelde buiten bet kader van de Wederopbouwwet vallen. Daarnaast staat ecbter de taak van de hoofden der provinciale directies om zekere beslissingen te nemen in wederopbouwzaken. Dit geschiedt echter in opdracht van de Minister,

De wijze van verdeling van het bouwvolume wordt nader uiteengezet, De klacht over onvoldoende continuïteit in het beleid van wege de Minister van Wederopbouw wordt aldus beantwoord dat bet bouwprogramma niet meer is dan een richtlijn, waarvan afwijking nodig kan zijn.

Op het vervallen van de in het Kon, Besluit F 67 vervatte monumentenbescherming behoeft niet meer te worden ingegaan, nu een afzonderlijk wetsontwerp hierin voorziet.

Op de vraag of de bouwvolumen voor de drie grootste steden niet langer direct door het Rijk zullen worden bepaald wordt thans geantwoord dat het de bedoeling is deze gemeenten weer in bet provinciale verband te laten meedelen.

Bij de bizondere afwijkingen van de Woningwet is een punt van critiek geweest dat nieuwe door de Minister goedgekeurde bouwsystemen zonder tijdsbeperking niet slechts konden afwijken van de bouwverordening, maar ook van stedebouwkundige regeling. Dit laatste is nu door een wijziging uitgesloten.

Voor de gedachte van een mogelijkheid tot verlenging yjan de termijn van 10 jaar voor de bouwvergunning in afwijking van de voorschriften tonen de Ministers zich niet toegankelijk.

Bij de financiële paragraaf wordt toegegeven dat de hierin opgenomen bepalingen ten dele een doublure vormen van de financiële paragrafen van de Woningwet, De Regering aanvaardt dit echter, maar denkt aan de mogelijkheid dat ook door woningbouwverenigingen gebruik zal worden gemaakt van de financiële steun, welke op het ontwerp zal berusten.

Het stellen van eisen aan natuurlijke en rechtspersonen, die geldelijke steun krijgen, wordt onmogelijk geacht.

Woningbouw in Juli 1949

Het maandelijkse persbericht over de voortgang van de woningbouw deelt bet volgende mede.

Volgens de voorlopige cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek kwamen in Juli j.l. 3203 nieuwe woningen gereed. Deze zijn als volgt over de provinciën en de drie grote steden verdeeld (tussen haakjes de definitieve cijfers over Juni 1949):

Groningen 59 (112), Friesland 54 (106), Drenthe 206 (185), Overijssel (excl. N.O. Polder) 208 (195), Gelderland 409 (558), Utrecht 137 (89), Hoord-Holland (excl. Amsterdam) 181 (219), Zuid-Holland (excl. Den Haag en Rotterdam) 380 (319), Zeeland 247 (203), Noord-Brabant 530 (626), Limburg 400 (442), Amsterdam 63 (89), Den Haag 98 (123), Rotterdam 181 (203), N.O. Polder 50 (2), Nederland 3203 (3471). In de eerste zeven maanden van 1949 kwamen 22.700 woningen gereed. In de maand Juli werd begonnen aan 4225 woningen (in Juni 1949 aan 4384 woningen). Daar er aan meer woningen begonnen werd dan er gereedkwamen steeg het aantal in uitvoering zijnde woningen van 37.676 eind Juni tot 38.695 eind Juli.

Overdracht wederopbouwwerkzaamheden den Haag

Wij hebben enkele malen in deze rubriek voorbeelden vermeld van de overdracht van de wederopbouwwerkzaamheden door het Rijk aan de gemeente. Thans is een voordracht van B, en W, van den Haag verschenen, strekkende tot het overnemen van een aantal nader omschreven wederopbouwwerkzaamheden door deze gemeente. Wij volstaan thans met deze mededeling, zonder op de details van de overdracht in te gaan.

Financiering industriewoningen Utrecht

Fen uitvoerige uiteenzetting inzake de financiering van de z,g, industriewoningen wordt gegeven in een circulaire van Gedeputeerde Staten van Utrecht aan de gemeentebesturen. Bij de verdeling van het provinciale contingent voor 1949 heeft het College 20% bestemd voor de bevrediging van de woningbehoefte der bestaande industrieën. Verschillende gemeentebesturen zijn er nu blijkbaar van uitgegaan dat de financiering van deze woningen gebeel door hen diende te geschieden. Dit standpunt wordt door Gedeputeerden bestreden, waarbij zij uitgaan van de wenselijkheid in het algemeen dat de direct belanghebbenden worden betrokken in het financiële risico van de voor hen bestemde woningen. Hier komt bij dat de industriewoningen niet of slechts voor een gering aantal ten goede komen aan de eigen ingezetenen. Ook dit pleit ervoor de industrieën, die óf volledig over de woningen kunen beschikken óf een bepaald voorkeursrecht mogen uitoefenen, tegenover dit genot een zeker offer te laten brengen,

Fen ander argument is dat een bedrijf dat huisvesting kan aanbieden veel gemakkelijker vakbekwaam personeel kan aantrekken en behouden. Het is voor de bedrijven van groot belang dat zij bij hun productie niet geremd worden door hulsvestingsmoeilijkheden van hun arbeiders, waardoor deze arbeiders wellicht niet in staat zijn hun volle arbeidsproductiviteit te ontplooien.

Ten slotte wordt gewezen op de rechtstreekse baten voor de bedrijven, die ontstaan door het wegvallen van de vergoedingen voor kost- en reisgelden, als zij aan hun arbeiders eigen woningen kunnen aanbieden.

Door een en ander menen Gedeputeerden van Utrecht in voldoende mate te hebben aangetoond dat bet redelijk is de industrieën de financiële

lasten, verbonden aan de huisvesting van de aan te trekken arbeiders, geheel of ten dele te laten dragen. Hierbij kan worden gedacht enerzijds aan de financiering, andererzijds aan het exploitatie-risico.

Ten aanzien van een financiering van de woningen door de bedrijven erkent het College dat de industrieën in het algemeen in eigen huishouding zich belangrijke kapitaalsuitgaven moeten getroosten en dat tegen investeringen daarbuiten bezwaren kunnen bestaan. Hiertegenover staat dat ook de gemeenten hier ernstige moeilijkheden ondervinden, doordat zij gebonden zijn aan het door de Regering voorgeschreven rente-schema, terwijl particuliere ondernemingen waarschijnlijk op geschikte wijze hypothecair crediet kunnen krijgen.

Mocht men niettemin de industrieën niet bereid vinden in de financiering deel te nemen, dan blijft de mogelijkheid open haar in het risico te doen delen.

Gedeputeerden hebben terzake gecorrespondeerd met de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting, die in het algemeen de strekking van hun betoog bleek te onderschrijven.

Over de wijze van deelneming in het exploitatie-risico spreekt het College zich niet uit. Het wijst er echter op dat, als het niet gelukt met de industrieën, voor welke woningen zijn toegewezen, tot overeenstemming te komen in de bovenbedoelde zin, er geen bezwaar tegen bestaat dat getracht wordt met andere plaatselijke industrieën een overeenkomst te sluiten, mits de Economisch-Technologische Dienst van de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Utrecht met de wijziging accoord gaat.

Het College verzocht ten slotte aan de gemeentebesturen uitvoerig te worden ingelicht over het verloop van de onderhandelingen met de industrieën.

Kapverbod Bodemproductiebeschikking

Tot stand gekomen is de Bodemproductiebeschikking 1949, als opvolgster van de gelijknamige beschikking met het jaartal 1948. Wij willen hiervan melding maken, omdat deze beschikking een verbodsbepaling bevat van zeer verre strekking, die ook voor de ruimtelijke ontwikkeling van ons land grote betekenis heeft. Het verbod richt zich op handelingen, waardoor de bestemming van bosgrond geheel of gedeeltelijk zou worden gewijzigd of schade zou worden toegebracht aan bossen, houtopstanden en stobben van geveld hakhout of hun natuurlijke groei kan worden belemmerd. Verder is het verboden bossen en houtopstanden te snoeien of te doen snoeien anders dan volgens de regels van normaal bosbeheer, bossen en houtopstanden te vellen of te doen vellen en stobben van geveld hakhout te rooien of te doen rooien. Bovendien wordt een plicht tot herbebossing opgelegd ten aanzien van grond, waarop na 9 December 1939 bos of houtopstand is geveld of gerooid.

De productiecommissaris voor de bosbouw en houtteelt is bevoegd ontbeffingen te verlenen. Hoewel deze bepalingen in hoofdzaak ook vroeger al van kracht waren . alleen de bescherming van hakhout is krachtiger geworden wilden wij een en ander nog eens uitdrukkelijk vermelden.

Gemeenschappelijke regeling Landschapsschoon IJsselmonde

Fen voordracht van B. en van Rotterdam heeft betrekking op een gemeenschappelijke regeling, in 1942 gesloten door de gemeentebesturen van Barendrecht, Heerjansdam, Hendrik-Ido-Ambacht, Poortugaal, Rboon, Ridderkerk en Zwijndrecht, waarbij is ingesteld een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in art, 130, eerste lid sub b der Gemeentewet, genaamd Landschapsschoon IJsselmonde, Dit lichaam heeft tot taak het landschapsschoon op het eiland IJsselmonde te bevorderen en verdere ontluistering daarvan tegen te gaan,

De kern van de regeling ligt in de artikelen, welke het Algemeen Bestuur de bevoegdheid schenken verordeningen vast te stellen en daarbij inzonderheid regelen op te nemen inzake het planten, onderhouden en rooien van bomen en heesters langs openbare wegen en op andere openbare gronden, welke zijn aangegeven op een door dit bestuur vast te stellen Landschapsplan-IJsselmonde. Bij besluit van 19 Februari 1948 heeft het Algemeen Bestuur dit plan vastgesteld. Het geeft een aanduiding van de bestaande en geprojecteerde beplanting langs de openbare wegen buiten de bebouwde kommen en omvat het gehele landelijk gebied van bet eiland IJsselmonde, Verder is door het Algemeen Bestuur een verordening vastgesteld, waarvan de bepalingen strekken tot een juiste uitvoering van het plan.

In overeenstemming met de aan het lichaam opgedragen taak is ook een aantal wegen op het grondgebied van Rotterdam in het plan opgenomen, In het besluit van het Algemeen Bestuur is echter de bepaling opgenomen dat het plan inzoverre niet bindend zal zijn, zolang Rotterdam niet tot de gemeenschappelijke regeling is toegetreden, Fen verzoek van deze strekking is door het Algemeen Bestuur tot het gemeentebestuur van Rotterdam gericht,

B, en W, geven er zich rekenschap van dat een streekplan voor delen van de eilanden Voorne en Putten en IJsselmonde in voorbereiding verkeert, Het zal echter nog moeten blijken in hoeverre dit plan details van de beplanting langs de wegen zal aangeven, terwijl de totstandkoming nog wel enige jaren zal vorderen, waarin veel aan landschapsschoon verloren zou kunnen gaan.

Voor Rotterdam is het van bizonder belang, dat nabij het woongebied van de stad fraai beplante buitenwegen aanwezig zijn, B, en W, stellen daarom voor toe te treden tot de gemeenschappelijke regeling.