gaande de verdere ontwikkeling in dit opzicht. Als het ervan wil komen, dat in de woningbouw de normale aanbesteding uitzondering en de vooraf gelegde verbinding tussen opdrachtgever-ontwerper enerzijds en de bouwer anderzijds regel worden, dan zal er in het Nederlandse bouwbedrijf nog wel het een en ander moeten veranderen. Hierover mogen zich de deskundigen het hoofd breken. Rekent men het als een bezwaar van de vroegtijdige verbindingen tussen opdrachtgever en bouwer, dat de concurrentie is uitgeschakeld, dan bedenke men, dat ook de gebruikelijke aanbestedingen heel vaak grote moeilijkheden hebben veroorzaakt. Voor ons staat wel vast, dat ook in de normale aanbestedingen het concurrentie-element dikwijls s'echts voor de leus aanwezig is. Intussen is de ontwikkeling gaande. Reeds weigeren bepaalde bouwondernemingen om op de openbare markt mede te dingen. Zij geven de voorkeur aan overleg. Wellicht ten overvloede zouden wij rijks- en gemeentelijke overheid willen vragen deze ontwikkeling een reële kans te bieden. Het is zeer goed mogelijk, dat daardoor één van de goede resultaten van de z.g. goedkope woningbouw een blijvend gunstige invloed op het prijsbeloop zal uitoefenen.

Een derde voordeel, dat mogelijkerwijs aan de toepassing van de verminderde bijdragen-regeling te danken valt, is de kostenvermindering door rationalisatie en standaardisatie. Voor wat het eerste betreft geloven wij wel, dat juist door de samenwerking tussen ontwerper en bouwer een rationeler werkwijze hier en daar in de goedkope woningbouw tot stand is gekomen. Het komt ons voor, dat men door de haast en de improvisatie, die bij de uitvoering van goedkope plannen een rol van betekenis speelden, nog lang niet alle voordelen van rationalisatie heeft behaald. Dat men evenwel de mogelijkheden, die een uitgewogen rationalisatie biedt, bij de uitvoering van enige goedkope plannen heeft ontdekt en aangegrepen is reeds verheugend. Bij een wat rustiger ontwikke'ing vallen hier zeker nog successen te boeken. In de door ons bezochte complexen heeft enige standaardisatie ons niet vermogen te imponeren. O, zeker, zo nu en dan heeft men in de bouw bepaalde elementen toegepast, die metselwerk kunnen uitsparen, die sneller bouwen mogelijk maken en die niet duur behoeven te zijn, maar van een wetenschappelijk verantwoorde normalisatie van woningonderdelen is ons niets gebleken. Dit lijkt ons trouwens werk van lange adem. De commissie, die zich met de mogelijkheden tot standaardisatie bezighoudt, zou binnenkort de eerste concrete resultaten bekend kunnen maken. Daar heeft men vele maanden over gedaan. Men kan ten aanzien van dit probleem de ontwikkeling niet forceren. Als wij goed zijn ingehcht, dan zouden bovendien de eerste wetenschappelijk verantwoorde uitkomsten van het onderzoek duidelijk maken, dat men de invloed van de normalisatie van onderdelen pp de bouwkosten van woningen niet mag overschatten. Hoe dit zij, het is alweer een voordeel als men, wellicht mede door de Bouma-stunt. nog eens extra stevig met de neus op dit probleem is gedrukt. De toepassing van goede, in serie vervaardigde woningonderdelen is ook daarom voor ons aantrekkelijk, omdat dit zeker niet tot kwaliteitsvermindering van de woningen behoeft te leiden.

Al met al menen wij, dat de positieve waarden van de z.g. goedkope woningbouw zwaar wegen. De minister mag er zich terecht op beroemen, dat heel bouwend Nederland zich is gaan inspannen om mogelijkheden tot kostenverlaging te zoeken en toe te passen. Dat is voorwaar in deze tijd van grote monetaire en budgetaire moeilijkheden, die ook de woningbouw bedreigen, uitermate belangrijk. Als de minister nu, na deze wat geforceerde proef, een wat rustiger gelegenheid tot ontwikkeling zou kunnen bieden, dan zijn wij er zeker van, dat de Bouma-stunt gunstige en alleszins verdedigbare resultaten voor de Nederlandse woningbouw zal afwerpen. Als de minister dan verder een open oor blijkt te hebben voor hen, die willen wijzen op de onvolkomenheden in uitvoering en toepassing van de verminderde bijdragen-regeling, dan zijn die vlekjes op het Bouma-blazoen bij voorbaat vergeven!

Kwaliteit en woongerief van de woningen

Nu wij in het bovenstaande naar ons beste weten recht hebben gedaan aan de positieve kanten van de z.g. goedkope woningbouw, mogen wij we’hcht over de concrete resultaten, die ons in het Noorden van het land werden getoond, enige critische opmerkingen maken. Het moet ons dan van het hart, dat de woningen, die wij gezien hebben, over het algemeen een vrij armelijke indruk maken. Bijna alle voorzieningen, die de aantrekkelijkheid van de woningen ten goede kunnen komen, zijn uit deze huizen geweerd. Enige voorbeelden mogen dit oordeel staven:

Wij ontdekten in een bepaalde woning een moeilijk toegankelijke keuken en daarin een aanrecht van ongeveer 1.20 m. Het aanrechtblad steunt op enige latjes, waartussen men op kniehoogte een ligplank heeft aangebracht, De enige bergruimte in deze keuken vindt men in een eenvoudig houten kastje, dat eveneens ter breedte van 1,20 m. boven het aanrecht is opgehangen. Het hangt te hoog om er gebruiksvoorwerpen op te kunnen zetten. Een gedeelte van de keuken is afgeschoten door midde’ van een gemetselde en afgepleisterde muur. De aldus gereserveerde ruimte is douche-cel of wasgelegenheid. Vóór deze ruimte is geen deur aangebracht: het zou trouwens, in verband met de zeer beperkte ruimte, móeilijk zijn zulk een deur naar enige kant te laten draaien. De bewoners moeten eventueel zelf zorgen voor een afsluiting door middel van een plastic of rubber gordijn. De wanden van de keuken zijn van eenvoudig schuurwerk.

In een andere woning troffen ons de scheidingswanden der slaapvertrekken. Deze waren vervaardigd van vrij dunne cement-v zelplaten. De platen zijn opgesloten in smalle ’atjes. die aan elkaar zijn geschroefd. In nieuwe toestand doen deze scheidingswanden het aardig en als men maar zorgt er niet al te hard tegen te stoten, dan zullen er geen vragen over de duurzaamheid van dit materiaal rijzen. Het valt evenwel zeer te vrezen, dat de tijd (en de kinderen!) met die duurzaamheid wel raad zullen weten!

In bijna al'e woningen zijn de plafonds vervaardigd van het bekende zachtboard. Reeds nu moesten wij in verscheidene gevallen vaststellen, dat tal van bochten en bobbels deze plafonds ontsierden. De afmetingen van het houtwerk zijn als regel minimaal. Zo constateerden wij ergens, dat de plinten ongeveer 3 cm. hoog waren! Tegels ontdekt men bijna nergens; gangwanden bestaan gewoonlijk uit vrij grof schuurwerk. Waar men holle baksteen had toegepast, daar waren de verdiepingvloeren met een dunne laag specie afgestreken. In één plan waren de middelen blijkbaar ontoereikend om ook maar een minimum-schoorsteenmanteltje te plaatsen. Om toch het denkbeeld van de zo ingeburgerde mantel niet verloren te laten gaan, had men daar boven het stookgat (eenvoudig een nisbus in de wand) een gevernist latje aangebracht, waarop de huisvrouw eventueel een pulletje zou kunnen plaatsen.

Een wat royaler en solider indruk maakten de woningen te Veendam. Hier bouwde men in twee woonlagen. Een betonnen portiektrap eidt naar een platform waarop de toegangen' van 2 bovenwoningen uitkomen. De plattegrond van de beneden- en bovenwoningen is volkomen gelijk. De aan de straatzijde gelegen ruime wioonkamer is van het achterliggende slaapvertrek gescheiden door een wand, die voor een groot deel uit glas bestaat. Indien deze woningen in de toekomst voor kleine gezinnen kunnen worden bestemd, dan zal men het tweede woonvertrek in ere kunnen herstellen. De hier toegepaste en voor Veendam nieuwe bouwwijze levert een niet onaanzienlijke besparing aan grondkosten op. De gevelbreedte van de woningen bedraagt ongeveer 7 m.; omdat men twee eendere woningen boven elkaar heeft gebouwd betekent dit dus per woning een breedte van circa 3% m. Wij menen ontdekt te hebben, waardoor men in Veendam ondanks de verminderde bijdrage deze woningen een wat aantrekkelijker aanzien heeft kunnen geven. Naast de, op zichzelf niet zo heel belangrijke, grondkostenbesparing heeft men door het