de klap. Er is een vrij grote gemeente in het Zuiden van ons land, die het nog altijd nodig vindt om de bouw van woningen met minder dan drie slaapkamers te verbieden, zo zeide de Minister. ~lk overweeg aan het bestuur van deze gemeente een brief te schrijven, waarin ik de eis zal stellen, dat de betreffende bepalingen in de bouwverordening worden veranderd. Voldoet men niet aan deze eis, dan zal ik wellicht mijn medewerking aan de woningbouw in bedoelde gemeente moeten onthouden”.

Waarschijnlijk om een mogelijke storm bij voorbaat te bezweren, verklaarde de Minister nog, dat hij reeds eerder had afgerekend met het sprookje, als zou hij er op uit zijn om alleen maar miniatuur-woningen te laten bouwen. Vlak voor de oorlog bedroeg de gemiddelde inhoud van de woningwetwoningen 240 m 3., in 1947 was het gemiddelde 280 m 3. en in 1950 was het nog 260 m 3, ~Zolang ik onder de huidige, uiterst moeilijke omstandigheden nog woningen laat bouwen, die gemiddeld 20 m 3. groter zijn dan de woningen, die in een welvarend Nederland tot stand kwamen, mag men mij dienaangaande niets verwijten", luidde de onaantastbare stelling van de Minister.

Nieuwsgierigheid is één van de menselijke ondeugden. Wij zijn daar niet vrij van en daarom klemde bij ons meteen de vraag: ~Welke gemeente zou de Minister op het oog hebben?” Het raadsel was spoedig opgelost, want vele bezoekers van het Bouwcentrum veronderstelden op goede gronden, dat Eindhoven de schu’dige zou zijn. Uitgerekend Eindhoven, dat zichzelf bij de jaarwisseling met meer zwier dan bescheidenheid in dag- en weekbladen als „het hart van Nederland” had aangediend.

Informaties van bevriende zijde hebben ons bevestigd, dat inderdaad de Eindhovense bouwverordening slechts de bouw van woningen met ten minste drie slaapkamers toelaat. In onze onschuld kunnen wij hiervoor twee redenen bedenken. De eerste is, dat men in Eindhoven eenvoudig vergeten heeft de bouwverordening aan de tegenwoordige behoefte aan te passen. Deze veronderstelilng is weliswaar niet vleiend, maar indien zij juist zou zijn, dan is het euvel gemakkelijk te herste len en mag men verwachten, dat het College van B. en W. de eerstvolgende raadsvergadering zal gebruiken om een wijziging van de bouwverordening voor te stellen.

De tweede reden zou kunnen zijn, dat het gemeentebestuur van Eindhoven het eigenlijk beneden de maat acht om woningen met minder dan drie slaapkamers te produceren. Dan is de zaak moeilijker. Wij kunnen ons voorstellen, dat men, ook onder ongunstige omstandigheden, zo lang mogelijk voor een goede gezinshuisvesting op de bres wil staan. Wij hebben er begrip voor, dat men de burgers enige levensruimte in de woningen wil gunnen. Het is duidelijk, dat men een verlangen tot het bieden van mogelijkheden, die groei en ontplooiing van het gezin ten goede komen, moet eerbiedigen. Wij zouden daar zelfs prijzend over wi len schrijven, ware het niet, dat het gemeentebestuur van Eindhoven door bewuste handhaving van de gewraakte eis vecht tegen windmolens. Wij zullen dat bewijzen.

De nieuwe woningen in Eindhoven kunnen, omdat zij alle zo groot zijn, slechts worden toegewezen aan gezinnen, bestaande uit tenminste vier personen. Naar men ons verzekerde is deze regel in Eindhoven een wet van Meden en Perzen. Jonggehuwden moeten dus twee kinderen hebben voor en aleer zij voor toewijzing van een woning in aanmerking komen, waarmede nog niet gezegd is, dat zij ook dadelijk een woning krijgen. Wij zouden aan het gemeentebestuur van Eindhoven willen vragen: Hoe staat het, onder deze omstandigheden, dan met de pas gevormde gezinnen? Die moeten blijkbaar met anderen samenhokken. Biedt samenwoning dan mogelijkheden tot gezinsontplooiing? Een ontplooiing, die bovendien op zuiver rationele gronden noodzakelijk is, omdat men immers pas na de geboorte van het tweede kind ~op de lijst kan worden geplaatst”. Moeten, voorzover dat maar enigszins mogelijk is,

de voorwaarden tot een gezonde ontwikkeling van het gezin niet dadelijk na de vorming van dat gezin worden vervuld?

Wij menen, dat het Eindhovense gemeentebestuur, alle goede bedoelingen ten spijt, de belangen van ~het gezin” door zijn bouwpolitiek minder goed behartigt dan de Haagse bestuurders, die kleine woningen beschikbaar stellen voor de pas gevormde gezinnen. Wij geloven daarom ook, dat verwijten aan hen, die voor de bouw mede van kleine woningen pleiten, cn misplaatst zijn. Om eens een gewaagde beeldspraak te gebruiken: In Eindhoven snoert men een deel van het leven tot stervens toe in, terwijl men zich op de borst klopt, omdat men een ander deel van datzelfde elders bedreigde leven zo warm koestert. In Den Haag is men er zich van bewust, dat men in dit stadium het leven nauwelijks geven kan wat het nodig heeft om in stand te blijven. Men wijdt daar de door de nood karige zorgen evenwel aan alle vitale delen van het leven, opdat het niet ergens en daarmede geheel ten gronde ga.

Wij kiezen overtuigd voor het „Haagse systeem”. Men bereikt er plaatselijk de beste resultaten mee. Men bevordert de woningbouw, doordat men bijdraagt tot een verlaging van de kosten per woning. Eindhoven zal er goed aan doen de openbare ministeriële vermaning ter harte te nemen.

W. S.

De toepassing van de huurwet en de gevolgen daarvan

Bestuurders en administrateurs van onze woningcorporaties en -bedrijven hebben inmiddels de drukte, die verbonden was aan de verandering in de huurprijzen door het in werking treden van de Huurwet, achter de rug. De uitvoeringsbeschikkingen op de Wet en de verdere officiële toelichting zijn zeer laat verschenen, waardoor men pas op het laatste moment de nodige berekeningen kon maken en passende mededelingen aan de huurders kon verzenden.

Zeer vele vragen aangaande prob'emen van de huurberekening zijn bij het Bureau van de Nationale Woningraad binnengekomen. Zij zijn naar de mate onzer mogelijkheden beantwoord. Het heeft geen zin om daarvan nu nog uitvoerig verslag te doen. Voor twee moeilijkheden willen wij echter nog even de aandacht vragen.

In de eerste plaats is daar de kwestie van de huurcorrecties. Zoals men weet zijn in de loop van 1949 en 1950 op vele woningwetwoningen z.g. huurcorrecties toegepast. Van verschillende kanten heeft men ons gevraagd of nu de algemene huurverhoging van 15% moet worden berekend over en op de oude huurprijs (dus die van vóór de toegepaste correctie) of over de huurprijs, die na de toepassing van de correctie tot stand is gekomen. Wij zijn van oordeel, dat het laatste het geval moet zijn. Ter staving van deze mening verwijzen wij nog eens naar de circulaire van de Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting aan de gemeentebesturen van 2 Juli 1949, No. 78206. De eerste alinea van deze circulaire luidt:

~Het heeft mijn aandacht getrokken, dat in een aantal gevallen de huren van vooroorlogse woningwetwoningen zo laag zijn, dat zij een bijzonder huurprobleem vormen, hetwelk met de te verwachten algemene verhoging van het huurpeil der vooroorlogse woningen niet zal zijn opgelost. Immers, ook nadat dit huurpeil met een algemeen geldend percentage zal zijn verhoogd, zullen de huren der woningen, welke ik op het oog heb, in een uitzonderingspositie blijven verkeren en de onder inge huurverhoudingen verstoren. Het lijkt mij dan ook gewenst in afwachting en onafhankelijk van de komende algemene huurverhoging enkele maatregelen te nemen, waar-