Groeninfiltraties

Een van de meest in het oog springende doelstellingen van de ontwerper is wel geweest om een gelijkmatig olievlekachtig uitvloeien van de stadsomtrek te voorkomen. Hiervoor in de plaats is gesteld een sterk gelobde, een diep ingesneden omtrek, waarin zich groenelementen a.h.w. een weg hebben gebaand. Door aansluiting op de 70 meter brede groen gezoomde boulevard van het Wederopbouwplan heeft deze groenpenetratie van de Oostelijke zijde zelfs plaats tot in het stadshart.

Kernvorming

In het algemeen heeft de ontwerper gewaakt tegen een zich eindeloos herhalend patroon van steeds gelijkvormige bouwblokken, maar waar mogelijk, gestreefd naar kernvorming. Naast het stratenbeloop, plein- of plantsoenvorming heeft hij daarbij ook de aard van de bebouwing betrokken door kerkgebouwen, wijkgebouwtjes en winkels bij voorkeur in een kern te concentreren en zodoende ook in een buurt één punt van activiteit te ontwikkelen.

De omstandigheden waren voor dit streven zeker het meest gunstig in het Zuidwesten van de stad, waar naast de bestaande woningen ca. 2500 nieuwe woningen zijn geprojecteerd.

Concentratie van de industrie

De expansiemogelijkheden van de bestaande kapitale textielfabrieken in het stadbeeld konden uiteraard niet worden aangetast.

De nieuwe industrieterreinen op het plan zijn echter geconcentreerd aan het einde van bet Twentekanaal.

Bebouwingshoogte

Alhoewel op bescheiden schaal heeft de ontwerper bij dit plan voor het eerst in Enschede de mogelijkheid gekregen om een afwisseling te brengen in de traditionele eengezinswoningbouw. Vooral in de wijkcentra en aan de plantsoenen is van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

Sportterreinen

Bij het projecteren van de benodigde sportterreinen is gestreefd naar decentralisatie.

De afstand van de sportbeoefenaar tot de terreinen is hiermee zoveel mogelijk beperkt en daarmee is aan de bestaande traditie van buurtsportverenigingen tegemoet gekomen. Zonder twijfel komt dit laatste immers aan de sociale bindingen in de stad ten goede.

Het zou te ver voeren om al'e andere aspecten, die er nog aan dit plan zitten hier te bespreken. De bedoeling is slechts geweest iets te vertellen van de omstandigheden waarmee met het ontwerpen van dit plan moest worden rekening gehouden.

Crisis in de Volkshuisvesting

De verzwaring van de militaire lasten, die Nederland te dragen heeft, stelt de Regering voor de taak een nieuw evenwicht te zoeken in de verdeling van ons nationale inkomen. Het is waarschijnlijk dat dit vraagstuk bij de opstelling van het programma, dat als grondslag voor het nieuwe Kabinet moet dienen, een centrale plaats inneemt. Zal het bedrag van meer dan 500 millioen, dat ter uitvoering van het woningbouwprogramma voor dit jaar als investering nodig is, ongeschonden uit de strijd te voorschijn komen? Het is niet uitgesloten dat er aanslagen op worden beraamd. Aan alle zijden klinken dringende eisen, tot voortzetting van de investering in de economische sector, tot behoud van het peil van de consumptie. Wij willen hier met de grootste nadruk stellen dat inkrim-

ping van het woningbouwprogramma een maatschappelijke ramp zou zijn. Er mag geen woning en geen cent af. Dit is geen bewering, die voortkomt uit een naïef specialisme, uit overschatting van een eng belang, met verwaarlozing van het geheel. Integendee', juist bij een beschouwing, die de sociaaleconomische toestand van ons land als geheel overziet, spreekt de noodzaak van een onverzwakte voortzetting van de woningbouw het sterkst.

Wij hebben de oorlog nu bijna zes jaar achter ons en hebben in dat tijdvak in bijna alle opzichten een krachtig materiëel herstel doorgemaakt. In vele richtingen zijn wij de oorlogsnood zelfs volledig te boven. De woningnood echter steekt bij die algemene verbetering schril af. Hij is aanvankelijk na de oorlog nog verergerd en eerst in de laatste tijd lopen wij iets in op de achterstand, zij het ook niet overal. Zouden wij nu het tempo vertragen, al is het maar weinig, dan zouden wij terugvallen op het dode punt waarop alleen het accres van de behoefte wordt bijgehouden en van het tekort niets afgaat. Dan zou het vooruitzicht op de overwinning van de woningnood in tien of vijftien jaar vervallen. Dan zou worden aanvaard dat de tijdelijke ellende, waarin nu honderdduizenden leven, als een blijvende ellende op ons volk komt te rusten. Wat dit inhoudt aan aantasting van lichamelijke en geestelijke volksgezondheid, van energie en werklust, aan ontwrichting van sociale verhoudingen, is onberekenbaar. Naar alle zijden zou ons sociaal-economisch bestel de fatale gevolgen van zulk een beleid ondervinden. Laten de financiers zich die cohsequenties helder voor ogen stellen, voor zij iets beslissen. Laten zij desnoods alleen maar denken aan de uitwerking op ons productie-vermogen en aan de dreigende werkloosheid in de bouwvakken.

En als zij vragen wat er dan moet gebeuren, dan wijzen wij op de moge’ijkheid om in de verbruikssfeer besnoeiing toe te passen, met name bij de genotmiddelen, waaraan bijv. in 1947 voor 1265 millioen werd uitgegeven. Stellen wij dit. bedrag tegenover dat van de investering in de woningbouw en bedenken wij dat allicht slechts een fractie van die 500 millioen in het geding is. dan dringt zich de conclusie op dat een doelmatige versobering in de richting van de genotmiddelen verre verkieselijk is. Wie de onbegrensde voortzetting van de woningnood met zijn nasleep in de weegschaal legt tegenover enige ontzegging van genotmiddelen kan niet twijfe’en.

Dat de nieuwe Regering zich op dit standpunt stelle, is een dringende eis. Van de woningbouw mag niets af. Geen woning en geen cent. H. v. d. W.

De Huurwet

door A. J. A. Rikkert

Overeenkomstig het bepaalde in het Konink'ijk Besluit van 22 December 1950 (Staatsblad K 636) is de Huurwet op 1 Januari 1951 in werking getreden. Deze wet bepaalt 0.a., dat in het rechtsgebied van ieder kantongerecht ten minste één huuradviescommissie moet worden ingesteld. Nu is deze wet opgenomen in het Staatsblad van 13 October 1950. (No. K 452). Men zou dus verwacht mogen hebben dat onmiddellijk of kort na deze datum maatregelen werden voorbereid om te komen tot uitvoering der wet en wel speciaal met het zoeken naar de namen van die personen, welke voor de benoeming tot voorzitter en leden der Huuradviescommissie, en vooral tot secretaris daarvan, in aanmerking zouden komen. Dit zoeken had niet behoeven te wachten totdat ook de ontwerpen tot herziening der be’astingen, waarmede het inwerking treden der Huurwet verband hield, tot wet waren verheven, hetgeen eerst in de laatste dagen van December 1950 geschiedde. Het had toch mogelijk moeten zijn om in een tijdvak van twee en halve maand deze namen te vinden en het had ook mogelijk moeten zijn voor het inwerking treden van de wet, overleg met deze personen te plegen of zij een benoeming ambieerden.