de geldende wet in, dat op vele plaatsen tegenspraak ontstond tussen het oude, dat behouden bleef en het nieuw toegevoegde. Bestond reeds lang voor de oorlog dan ook de wens naar een grondige herziening van de wet, zoals de Staatscommissie-Frederiks getracht heeft die uit te werken, sedertdien is dit verlangen nog sterk aangewakkerd.

De regelingen uit de oorlogsjaren, die een deel van de stedebouwkundige materie aan de Woningwet hebben onttrokken en nieuwe rechtsmiddelen en een nieuw ambtelijk apparaat in het leven hebben geroepen, moeten noodzakelijk, na onderlinge aanpassing, een vaste plaats innemen in het geheel van de stedebouwkundige regeling. Het wederopbouwregime met zijn aanvankelijk straffe centrale leiding en zijn eenvoudige procedures heeft ervaringen opgeleverd, waaraan de vooroorlogse regelingen dienen te worden getoetst.

Het heeft algemeen voldoening gewekt dat de Regering het gewicht van de vraagstukken, waarvoor dit alles de wetgever stelt, erkend heeft door de voorbereiding van een nieuwe regeling aan een veelzijdig samengestelde Staatscommissie op te dragen. Deze wijze van voorbereiding, waardoor alle groepen, die op het veld van de volkshuisvesting en de stedebouw werkzaam zijn, rechtstreeks aan het tot stand komen van de nieuwe regelingen kunnen deelnemen, steekt gunstig af bij de oude, zuiver departementale voorbereiding. Het gebrek van een op deze laatste wijze samengesteld wetsontwerp was, dat de departementale praktijk zwaarder woog dan alle and»re, terwijl de in het ontwerp niet bevredigde wensen noodzakelijkerwijs de vorm moesten aannemen van critiek, die altijd gevaar loopt op de weerstand van een eenmaal uitgewerkt stelsel af te stuiten. Thans zijn deze bezwaren op gelukkige wijze terzijde gesteld. Wanneer wij na kennisneming van het verslag van de Staatscommissie haar voorstel voor een Ruimtewet plaatsen tegenover de verwachtingen, die de bovengeschetste omstandigheden hebben doen ontstaan, dan kunnen wij zonder voorbehoud vaststellen dat deze verwachtingen in vervulling zijn gegaan. De commissie is er in geslaagd, in weerwil van de uiteenlopende ervaring en staatkundige gezindte van haar leden, in grote lijnen tot eenstemmigheid te komen. Zij heeft tal van constructieve denkbeelden ontwikkeld en heeft daaraan in haar ontwerp van wet op een bondige en heldere wijze vorm weten te geven. Zij heeft zich wel grotendeels los gemaakt van de bestaande wet. maar sluit toch nauw aan bij de geest, die de wetgever van 1901 vervulde, inzoverre zij ook een regeling ontworpen heeft, die over de volle linie op de hoogte van haar tijd is en die een ruim kader inhoudt, waarbinnen de uitvoerende maatregelen en de praktijk naar plaats, tijd en omstandigheden zelf kunnen vastleggen wat nodig is.

Wij willen derhalve aan onze opmerkingen, die wij tot de hoofdzaken hebben beperkt, een betuiging van levendige instemming laten voorafgaan met de geest en de inhoud van het aangeboden ontwerp. Naar onze overtuiging is thans voor het eerst na 1901 een wetsvoorstel ontworpen, dat aan de zorg voor onze stedebouw tegelijk ruim baan en richting kan geven en dat over het geheel een gelukkige verhouding van dwang en vrijheid heeft getroffen.

Wij hopen dat de Regering zal mogen besluiten na kennisneming van de opmerkingen, waartoe het verslag van de Staatscommissie aanleiding zal geven, haar voorstellen in hoofdzaak te volgen. Het spreekt vanzelf dat wijziging van de wet mettertijd opnieuw nod-g zal zijn, zelfs als zij op de grondslag van een zo goed doordachte en ver vooruitziende studie als die van de Staatscommissie komt te berusten. De praktijk van de gewestelijke plannen, zoals die zich thans zal ontwikkelen, om een enkel voorbeeld te noemen, zal in de toekomst in welke zin valt nu nog niet te voorspellen enige regeling verlangen ten aanzien van de uitvoering van deze plannen. Wij bevelen de ontwikkeling van de buitenlandse wetgeving mede op dit punt in de aandacht aan.

2. Afzonderlijke Ruimtewet

De Staatscommissie heeft uit de verruiming van het karakter van de stedebouwkundige bemoeiing, waarbij naast het belang van de volkshuisvesting vele andere belangen gelijkelijk tot hun recht moeten komen, de conc'usie getrokken dat dit onderwerp in een Woningwet niet meer op zijn plaats is. De ervaring heeft geleerd dat de groepering van de rechtsstof van meer belang kan zijn dan zij oppervlakkig lijkt, omdat de algemene strekking en de considerans van een wet op de volkshuisvesting, waarin de stedebouw mede regeling gevonden heeft, aan een beperkende uitleg van de bepalingen voedsel kunnen geven. Bij de strijd over de bestemming van grond voor landelijke doeleinden door middel van het uitbreidingsplan in 1935 en volgende jaren heeft deze wijze van interpretatie een grote rol gespeeld. Om deze praktische reden, maar ook en vooral omdat de maatschappelijke betekenis van deze overheidsbemoeiing een eigen wettelijk onderdak rechtvaardigt, onderschrijven wij de conclusie van de Staatscommissie. Zij volgt hierin trouwens het voorbeeld van de meeste andere landen met een moderne stedebouwwetgeving, die hetzij altijd in een eigen wet los van de volkshuisvesting is neergelegd geweest, hetzij, zoals in Engeland reeds lang geleden uit het verband van de volkshuisvesting (Housing and Town Planning Act 1909) is los gemaakt (Town Planning Act 1925).

Is eenmaal ten gunste van een wettelijke scheiding beslist, dan komt de vraag op of deze zich ook in de ambtelijke organisatie en de departementale indeling moet voortzetten. Het rapport en de daarin opgenomen wetsontwerpen beantwoorden de eerste vraag in bevestigende zin. doordat in landelijk en provinciaal verband de instelling van ambtelijke en commissoriale organen wordt voorgeschreven, die zich met de stedebouwkundige aangelegenheden hebben bezig te houden, terwijl de bemoeiing van de Inspectie van de Volkshuisvesting met dit onderwerp komt te vervallen. Deze opzet ligt in de lijn van de ontwikkeling, die reeds voor

de oorlog in provinciaal kader is begonnen en in de regeling van nationaal plan en streekplannen is bevestigd. menen dat de bizondere eisen, die het stedebouwkundig werk aan opleiding, ervaring en persoonlijke kwaliteiten van de ambtelijke staf stelt, deze specialisatie volledig rechtvaardigen. Ook uit tactisch oogpunt heeft deze ambtelijke afscheiding haar goede zin. Zij ontneemt de grond aan de gedachte dat de volkshuisvesting bij de moeilijke afweging van soms onderling strijdige belangen een bevoorrechte plaats zou innemen, wat aan het vertrouwen in de objectiviteit van de ambtelijke organen afbreuk zou doen.

Ten aanzien van de departementale indeling, waaromtrent de laatste overweging eveneens van betekenis is. heeft de Staatscommissie zich niet uitgesproken. Alleen komt in één passage in het rapport de mening van een minderheid aan het licht, die althans voorlopig het behoud van het bestaande verband in het Ministerie van Wederopbouw en Volkshuisvesting bepleit.

De Stedebouwkundige Raad heeft dit punt niet diepgaand besproken, omdat hij zich hewust is dat de departementale indelingen een wisselend karakter dragen en bij elke kabinetsformatie wijziging kunnen ondergaan, mede onder invloed van de persoonlijke voorkeur van de optredende bewindslieden. Overwegingen van persoonlijke en opportunistische aard bepalen derhalve de indeling in niet mindere mate dan aan de aard van de bemoeiingen ontleende motieven. In beginsel zou de gehele stedebouwkundige bemoeiing het beste op haar plaats zijn bij een departement van algemeen bestuur met een coördinerende taak. waarbij men kan denken aan het historische voorbeeld van het departement van Binnenlandse Zaken uit de tijd van Thorbecke en mogelijk aan een toekomstig departement van algemene zaken, waaronder dan al dergelijke takken van coördinerende bestuurszorg zouden moeten worden verenigd. Een dergelijk departement kennen wij echter op het ogenblik niet. In deze gedachtengang hebben wij er geen bedenking tegen dat het Departement van Wederopbouw en Volkshuisvesting thans nog belast blijft met de stedebouwkundige aangelegenheden.

De beschouwing van de Staatscommissie over de regeling van de materie in één of twee wetten bevat overigens een passage, waaraan wij niet mogen voorbijgaan, hoewel zij slechts de mening van enkele leden weergeeft. Wij hebben het oog op de uiteenzetting (blz. 8 van het Verslag), waarin de taak van de ..ruimtekundige" diensten wordt omschreven als ..algemeen adviserend en coördinerend", met dien verstande dat uitvoering. detaillering van plannen dient te worden overgelaten aan de speciale diensten (Waterstaat. Volkshuisvesting. Landbouw etc.). Dit streven tot disintegratie van de stedebouwkundige bemoeiingen achten wij zeer bedenkelijk. Wij zien deze bemoeiingen als een onderling onverbrekelijk verbonden keten van onderzoek en globaal ontwerp tot detaillering en uitvoering toe. waarvan geen onderdelen aan de leiding van anderen kunnen worden overgelaten, zonder schade voor het geheel. Ook het plan voor een gebied, dat in overwegende mate één stempel draagt, bijv. van industriegebied of woonwijk, moet in stedebouwkundige handen zijn. omdat de uitwerking altijd teruggrijpt in het plan voor het grote geheel, omdat er altijd andere belangen aan de orde komen, die door de dragers van het dominerende belang niet genoegzaam gewaardeerd kunnen worden en omdat het ontwerp de bizondere kwaliteiten eist. die de stedebouwkundige kenmerken. Wij ontkennen niet dat de organen, die met de zorg voor één bepaald belang belast zijn. in ruime mate hun medewerking zullen moeten verlenen aan een dergelijk plan. maar de leiding dient te blijven bij de stedebouwkundige organen.

Wat overigens de verdeling van de thans in de Woningwet geregelde onderwerpen over de nieuwe wetsontwerpen aangaat, hebben wij getwijfeld bij de instandhoudinqsbeperking die in het ontwerp-Woningwet in Hoofdstuk IV en Regeling F is geregeld. De gesteldheid van de woningen en andere gebouwen, waarop deze maatregel zal worden toegepast, zal wel voor de wijze van toepassing beslissend zijn, maar de werkingssfeer wordt bepaald door die van een stedebouwkundig plan en de doelstelling is daaraan ondergeschikt. Deze omstandigheden spreken ten gunste van de opneming van dit nieuwe rechtsmiddel in de Ruimtewet in plaats van in de Woningwet. Wij kunnen echter aanvaarden dat ten slotte groter gewicht moet worden toegekend aan de herkomst van deze figuur, namelijk uit het streven naar een zekere orde in de beëindiging van de levensduur van woningen en gebouwen en aan de bedoeling, die met zoveel woorden door de Staatscommissie wordt uitgesproken om, als deze proefneming op bescheiden schaal lukt, straks daaraan een meer algemeen karakter te geven, ook los van een stedebouwkundig plan.

3. Het systeem van stedebouwkundige rechtsmiddelen

Dat hierin een grote mate van eenheid wordt gebracht, verdient met bizondere voldoening te worden begroet. De verscheidenheid van de geldende wet. waarvan de bezwaren door de onduidelijke afbakening van het terrein der rechtsmiddelen en door moeilijk verklaarbare verschillen in de procedures werden geaccentueerd, dient stellig tot een einde te komen. De uniformiteit, die de Staatscommissie beoogt, wordt door de gekozen benamingen nationaal, gewestelijk en gemeentelijk bestemmingsplan nader tot uitdrukking gebracht. Het lijkt ons gelukkig dat de bestemming van de grond, die het hoofddoel van deze bemoeiingen vormt, ook in de terminologie haar plaats heeft gekregen.

■i. Omvang van de stedebouwkundige beheersing

Hierin worden ingrijpende veranderingen voorgesteld. Gold tot dusver voor de gemeenten de eis van deze beheersing alleen boven een zekere grootte of op grond van een snelle groei, nu zal de verplichting tot vaststelling van bestemmingsplannen algemeen worden.