kan worden beschouwd. Een kniesoor, die détail-critiek over de wijze, waarop de tienduizenden woningen tot stand kwamen, laat prevaleren boven zijn waardering over de prestatie-alszodanig!

Slechts ingewijden kunnen weten, welk een enorme taak deze oud-minister heeft moeten vervullen naast zijn bezigheden voor de woningbouw. Dat wij in vrijwel geen enkel artikel ter gelegenheid van zijn aftreden beschouwingen hebben ontmoet over de wederopbouw, die toch ook aan zijn zorgen was toevertrouwd, is tekenend voor de situatie. Die wederopbouw blijkt in ons land eigenlijk geen probleem meer te zijn. Zeker, Rotterdam en Den Haag om alleen maar twee grote steden te noemen zullen deze gemakkelijke conclusie niet direct onderschrijven; er blijft nog een heleboel te doen over, maar niettemin mag worden gesteld, dat de opgewonden, de klagende, de beschuldigende stemmen over fouten en gebreken van de wederopbouw-apparatuur vrijwel volkomen zijn verstomd. Mede onder het bewind van oud-minister In t Veld is deze apparatuur zodanig ge-olied, dat thans alles wat er op het stuk van de wederopbouw gebeurt voor de niet direct-belanghebbenden geruisloos verloopt. Voor de Nederlandse burger zijn alleen de resultaten van het wederopbouwwerk nog interessant. Toen minister In ’t Veld zijn ambtsperiode aanving was er alleen een vaak verbitterde belangstelling voor de methoden en de regelingen terzake van de wederopbouw. Dit te constateren is een pluim op de hoed van de oud-minister!

Het hoe en het waarom van de maatregelen onder het bewind van Mr In ’t Veld bleven nooit verborgen. Zijn beweegredenen voor het gevoerde beleid werden zelfs zó bekend, dat van vele zijden het verwijt werd gehoord, dat deze minister te grif met en te openhartig in zijn verklaringen zou zijn. Voor deze verwijten is de minister nooit opzij gegaan. Op de gehouden algemene ledenvergadering van de Nationale Woningraad gaf hij nog blijk van zijn vaste overtuiging, dat het goed is om in een levende democratie aan de bevolking zoveel mogelijk opening van zaken te geven. Men heeft dit niet altijd en overal begrepen. Ook wanneer men van oordeel is, dat de ministers in de eerste plaats en vrijwel uitsluitend verklaring dienen te geven aan de volksvertegenwoordiging en daarmede als het ware trapsgewijze aan de burgerij, zou men begrip moeten hebben voor een afwijkende mening, die verklaring rechtstreeks aan de bevolking voorstaat. Men heeft de voorliefde van de Heer In t Meld voor laatstbedoelde methode wel eens verklaard door hem een overdreven praatzucht toe te dichten. Men was wel eens te veel gespitst op het vinden van tegenstellingen in de inderdaad veelvuldige uiteenzettingen van de minister. Deze grieven lijken ons niet terzake doende bij de beoordeling van de eigenlijke kwestie. Vast staat, dat minister In ’t Veld van de beste bedoelingen was bezield, wanneer hij de gelegenheid aangreep om de Nederlanders, voor wie hij werkte, te zeggen hoe en waarom hij zijn beleid voerde. Dat verdient, ook bij verschil van inzicht, eerlijke erkenning.

Nogmaals: wij verhelen onze teleurstelling over het aftreden van Mr In ’t Veld niet; wij blijven hem dankbaar voor de welwillendheid, waarmede hij steeds bereid bleek van onze verlangens kennis te nemen; wij hopen, dat onze ex-minister in de toekomst nog volop gelegenheid zal krijgen om zijn grote gaven van geest en hart dienstbaar te maken aan de belangen van ons volk.

Het zou onhoffelijk en bovendien onjuist zijn de teleurstelling, waarover wij hierboven schreven, mede te verklaren door het optreden van de nieuwe minister van en Volkshuisvesting. Wij haasten ons daarom duidelijk te maken, dat wij met veel vertrouwen het optreden van Minister tegemoet zien. In de afgelopen jaren hadden wij het genoegen de Heer Wtte een aantal malen te ontmoeten als hij ergens voor de volkshuisvesting en de woningbouw in de weer was. Intussen konden wij kennisnemen van zijn eerste officiële me-

dedelingen bij gelegenheid van de behandeling der begroting ei in de Tweede Kamer. Men kan er, geloven wij, staat op ma- sl ken, dat onze nieuwe minister met kennis van zaken zal oor- | j delen en beslissen. Daarbij zal men moeten afwachten wat i j, deze Excellentie van zijn persoonlijke desiderata zal kunnen |jj verwezenlijken. De nieuwe bewindsman zijn door hem na- j| staande scribenten reeds vele voornemens toegeschreven. Hij j( zou in het strijdperk moeten treden tegen te sterk doorge- p voerde versobering van de volkswoningbouw, het bekrimpen van de woonruimte, de al te grote unificatie en de verwaarlozing van aesthetische eisen. Het maandblad van het Katho- j. liek Instituut voor Volkshuisvesting, waaraan wij deze eisen ontlenen, somt nog meer problemen op, die minister Witte zou moeten oplossen. Blijkbaar moet een andere grondpolitiek wenselijk worden geacht. wordt niet duidelijk. Ten aanzien van de eigendom der woningen zullen andere maatregelen genomen moeten worden. Aan de bouw van duplexwoningen zou een einde gemaakt moeten worden. Het nauwe verband tussen woninggrootte en gezinssamenstelling zou moeten worden verbroken. De prefabbouw (~een liaison tussen planning naar socialistische maatstaven en uitvoering door J het kapitalistische groot-bouwbedrijf”!) verdient nadere overweging. In dit verband zij aandacht geschonken aan de jaar- 9 lijkse pleidooien van de Heer Andriessen in de Tweede Kamer.

Uiteraard vinden enige van de hierboven opgesomde wensen bij ons wel weerklank. In het midden latend wat wij er verder van denken, wil het ons voorkomen, dat wij minister Witte sl maar liever enige tijd moeten gunnen voor onderzoek en vast-. ei stelling van wat hem, binnen het raam van de Kabinetspolitiek, bi te doen staat. Het lijkt een tikje overspannen en onbeheerst p om te suggereren, dat na de porteleuille-wisseling nu alles k in het Nederlandse woningbouwbeleid plotseling „anders kan ai worden. Bovendien is het wat gevaarlijk, omdat het zo licht a kan tegenvallen. Het is zeker niet onaannemelijk, dat de eco- \ nomische omstandigheden het nu en in de naaste toekomst