verschuivend in overeenstemming met het dynamische karakter van de city. En ook hier is geen sprake van één enkele en bepaalde grens, maar van de grootste gemene deler van velerlei grenzen voor ieder der vele functies van de city, die voortdurend wisselen met het tijdstip van beschouwing. Men kan zich de city indenken als een concentratie van stippen, welke naar de grens vervloeit. In het algemeen heeft men in iedere stad slechts één enkele centraal gelegen hoofdcity met sorns in aangrenzende wijken enclaves van een lagere orde. Eenzelfde hiërarchie en verschil in functie, zoals bij steden met een verzorgingskarakter en bij winkels (in city-, hoofdstraat- en wijkwinkels) zijn op te merken, lijken ook voor te komen bij de hoofdcity en de aan haar ondergeschikte nevenkernen. Wij missen hier echter het inductieve materiaal, omdat het verschijnsel gecompliceerd is en moeilijk te onderkennen.

Sommige bedrijven kenschetsen de overgang van woonwijk naar de binnenstad (city). Beoefenaren van vrije beroepen (artsen, met name specialisten) geven de voorkeur bij de uitoefening van hun praktijk aan grote woonhuizen nog in de woonwijken gelegen, maar nabij de rand van de binnenstad. Indien de wijkgedachte streng wordt doorgevoerd bij het ontwerpen van een nieuwe stad moet de door een groenstrook omringde middenmoot, die als stadskern is gedacht, nimmer krap ontworpen zijn. De hierin gelocaliseerde city moet voldoende ruimte hebben tot expansie in de omringende en direct daaraan grenzende woonwijken, ook voor een verre toekomst. In het algemeen houdt de ontwikkeling van de verzorgende sector geen gelijke tred met een snelgroeiende bevolking. Al is de bevolkingsaanwas reeds tot staan gekomen, dan nog zal de verzorgende sector van de stad en bijgevolg ook de city zich voorshands verder blijven ontwikkelen.

Literatuur

Over de city als bedrijvencomplex in zijn velerlei functies en in onderlinge samenhang is tot heden betrekkelijk weinig gepubliceerd. Met name dienen in dit verband de uitgebreide grondige rapporten te worden vermeld van de Survey van New York (1927-1931), een naar mijn weten sindsdien nog niet overtroffen meesterlijke survey van een city verricht in teamverband. In het uitbreidingsplan van Amsterdam wordt de ontvolking van de binnenstad aan de hand van inductief onderzoek zij het kort behandeld. Ook in de „Industrie van Amsterdam)” (1933) komen waardevolle statistische gegevens en beschouwingen voor, zij het dat hier slechts één meet van de grote stad (met als onderdeel de city) wordt behandeld. In dit verband zij ook vermeld de studie van oud-Minister Mr J in ’t Veld: „Krotopruiming en vernieuwing van bebouwde kernen” (1953). Voorts de openbare les van Ir Anqenot bij zijn intrede als privaat-docent aan de Nederlandse Economische Hogeschool te Rotterdam (1946) over de „Planologische Problemen bij de herbouw van het centrum van een grote stad”. In U.S.A. is ten slotte door T. K. Hatt en A. J. Reiss Jr een „Reader in Urban Sociology” uitgegeven (1951), waarin ook artikelen zijn opgenomen, die over deze problemen handelen. Aangezien deze verspreid in tijdschriften of in boekvorm voorkwamen, waren zij moeilijk toegankelijk. Daarentegen bestaan wel vele en soms uitgebreide publicaties over onderwerpen als de steden en de verstedelijking in het algemeen. Op het gebied der economische structuur, welke overigens niet beperkt is tot de stedelijke organismen, is ook in ons land baanbrekend werk verricht ten aanzien van de z.g. verzorgende centra. i j j

Het buitenland ging ons hierin voor; in dit veroand zi) de naam van Christaller genoemd: „Die Zentralen Orte in buddeutschland” (1933). Deze onderzoekingen in Nederland zijn verricht in het kader van de kolonisatie van de Zuiderzeepolders (onder leiding van Prof. Dr E. W. Hofstee o.a. door van Dierendonck, Groenman en Takes). De hier gevonden resultaten, bestemd voor toepassing in het nieuwe land, zijn ontleend aan voorbeelden in bestaande samenlevingen op het oude land, maar kunnen op hun beurt weer bouwstenen leveren bij de bestudering van de verstedelijking van overig Ne-

derland en van het hierbijbehorende probleem van de cityvorming.

De winkelstand alléén vormt niet het uitsluitende kenmerk van de stedelijke functie en van de stedelijke city. Een koene poging tot classificatie der steden op grondslag van de aard van de winkels (verzorgende functie) geeft (Prof.) Dr H. J. Keuning in ~Proeve van een economische hiërarchie van de Nederlandse steden” in Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, 1948, blz. 566-581. De indelingsbasis, de winkelstand, is echter alleen bij de z.g. verzorgingscentra in landelijke omgeving van fundamentele betekenis voor de economische structuur. Vandaar dat deze stedelijke hiërarchie meer voor agrarische landstreken kan bevredigen dan in gebieden, waar handel, verkeer en industrie een belangrijke rol gaan spelen. Ten aanzien van de winkels in de nederzettingen verdient ten slotte een publicatie vermelding van de Centrale Directie van de Volkshuisvesting: „Studie betreffende de winkelfrequentie en de winkelspreiding”, 1950.

Wenselijkheid van een onderzoek naar de cityvorming in Nederland

Het voorgaande maakt duidelijk dat, in verband met de snelle bevolkingsaanwas en met de daarmede samenhangende algemene verstedelijking van Nederland, speciaal op het gebied inzake de cityvorming nog veel inductief zal moeten worden verricht en wel op korte termijn. De hieraan voorafgegane beschouwingen beoogden om aan te geven de velerlei facetten en schakeringen, welke aan het probleem van de cityvorming kleven. Zij kunnen echter geen aanspraak maken op een grondige studie: een nauwkeurig en diepgaand inductief onderzoek kan hier niet ontbeerd worden. Eerst op grondslag hiervan kunnen betrouwbare conclusies worden getrokken en kan een Oefundeerd inzicht worden verworven. |

i Een dergelijk onderzoek kan in beginsel alleen geschieden in 1 teamverband. Ten eerste, omdat het in vele steden ter plaatse i moet worden onderzocht door inventarisatie en ~fieldwork . ; Ten tweede, omdat het zoveel mogelijk tegelijkertijd moet ge' schieden. Ten derde, omdat er practisch geen persoon is te vinden, die voldoende deskundig is ten aanzien van alle zo ver ! uiteenlopende facetten van dit probleem.

De vraag, welke hierna rijst is, welke instantie zich met dit veelzijdig onderzoek moet belasten. Het moeten instellingen zijn van een voldoende wetenschappelijke allure en met een brede taakstelling, waar uit dien hoofde het probleem alzijdig kan worden behandeld. Wij noemden in dit verband reeds de initiatieven genomen door het Nederlands Instituut voor Volkshuisvesting en Stedebouw. Maar door wie een dergelijk onderzoek zal geschieden, is in wezen van minder betekenis. Hoofdzaak is dat het geschiedt binnen niet te lange tijd door ter zake bevoegden in onderlinge samenwerking op brede grondslag.

De rol van de luehtfoto in de planologie

door C. A. J. von Frijtag Drabbe

Alvorens wij ons zetten tot het schrijven van een korte verhandeling over bovenstaand onderwerp, willen wij nadrukkelijk vaststellen dat het doel van ons betoog geenszins is critiek uit te oefenen op wat men voorheen heeft gedaan op het gebied van planologie, doch dat ons artikel alleen de bedoeling heeft méér belangstelling voor de luchtfoto te wekken ook bij planologen.

Het is met de luchtfoto in deze tak van practisch werk als in alle overige; een ieder, die met de grond heeft te werken, moet zoveel mogelijk kennis dragen omtrent de eigenaardigheden van de onderhavige bodem eer het werk begonnen wordt. I

Een der middelen om ons die kennis bij te brengen, is het |n|rlomr.nderzoek. Door veldwerk is men in staat bij goede