leiding en goede inzichten van het werk, zich gegevens te verschaffen aangaande de bodem.

Die gegevens kan men putten uit waarneming van het terrein, maar meer nog uit bodemonderzoek. Dit laatste levert ons n.l. concrete gegevens omtrent die plaats waar men geboord heeft. Met nauwkeurigheid laten zich aard en dikte der lagen vaststellen en wanneer men zich daartoe zet, kan men eveneens het nodige te weten komen omtrent de grondwatergesteldheid in het onderzochte gebied. Als gevolg van een en ander bepaalt men een net van punten met zekere ~maaswijdte” en van die punten heeft men dan grondige kennis.

Gewoonlijk doet men dat door een betrekkelijk regelmatige verdeling der waarnemingspunten, daar waar men de noodzaak vermoedt, aangevuld met een of meer tracé’s, waarin men door aanvullende waarneming met nog groter nauwkeurigheid zijn kennis kan verrijken aangaande het betrokken gebied.

Laat ons even voorstellen dat onderstaand simplistisch patroon van waarnemingspunten is verkregen en dat de betrokken bodem uit zand (9) , veen ( O ) , zavel ( ® ) en klei ( # ) bestaat.

Het resultaat zal er dan b.v. als volgt uitzien.

krijgt op Seze wijze (wij heb ‘ maar aan- dat Oen inOeder lOioi :: ® één soort grond heeft gevonden) een verdelii:: lie min of mor ovOeenstQiit meOde indQik, er bij zijn onderzoek van het geheel heeft jekregy*i.

Afb. 2

i.-, Oe uiQomstÖzvenv.Q inderdaad nauwkeuri' * enoeg om daarmede alle te verwachten puzzles op te losser ’

Afb. 1

Daartoe allereerst dit: het betrekkelijk wijdmazige -et, in eer«P planotógienet de o ,te kosten “ maat op zijn minst de gevon : n begrenlijnen aanvechtbaar.

Dit is een bewering, die wij even willen toelichten.

Het net van punten lijkt verdacht op het net, dat men veelal ziet als basis van een waterpassing. Degenen, die inderdaad ervaring hebben van de grilligheid speelsheid zouden wij haast zeggen —, waarmede Moeder Natuur te werk gaat, weten maar al te goed dat een dergelijk net oorzaak is dat de daaruit voortvloeiende, door interpolatie gevonden hoogtetranches, uiterst globaal zijn vergeleken met de werkelijkheid.

Gelukkig bezitten wij bij waterpassing een correctief en wel in het stereobeeld omdat dat stereobeeld ons duidelijk de morfologie voor ogen stelt van het betrokken gebied, zodat wij tegenwoordig in staat zijn alsnog de hoogtelijnen te verbeteren, ondanks een relatief klein aantal bekende punten. leder, die met critische zin de vroegere hoogtelijnen van een bepaald gebied heeft vergeleken met de tegenwoordige, weet dat er zo iets als een verschil van dag en nacht tussen beide bestaat.

Maar dit alles is slechts mogelijk gemaakt omdat het driedimensionale beeld, dat wij door het stereo-effect verkrijgen, onze ogen datgene doet verrichten wat de hoogtemeter ter besparing van tijd en kosten ten dele heeft nagelaten of moeten nalaten.

Dit correctief nu mist de veldonderzoeker. Hij kent de resul-

taten in zijn boorgaten, tot minder of groter diepte voortgezet en daarmede moet hij het verder stellen. Zo staan wij er voor met de van ouds bekende methode, waarmede wij het tientallen jaren hebben moeten stellen en waarmede wij het nog zouden moeten doen als de luchtfoto er niet was.

Wij willen daarom eens op een concreet voorbeeld in de Wieringermeer (omdat de bodem daar zeer goed leesbaar is) een proef nemen door eenvoudigweg hetzelfde net van punten uit afb. 1 zonder meer op de foto (afb. 2) over te brengen en de bodemsoort, die wij volgens de luchtfoto ter plaatse vinden, in tekening brengen, i) (Men moge daarbij natuurlijk weer bedenken dat, zoals reeds eerder gezegd is, wij uit de luchtfoto’s geen beeld krijgen van afwisseling en dikte der lagen, doch slechts de totale gesteldheid. Voor het doel van dit artikel maakt dit evenwel geen enkel verschil.)

De in onze foto voorkomende gronden zijn klei, zavel, iets zand en een enkel spoor van veen.

Eén oogopslag nu doet ons zien dat de variatie van gronden, voortkomende uit de exacte plaatselijke boorgaten, ons ten aanzien van het volstrekte beeld lelijk in de steek laat. Hoe wij ook onze begrenzingslijnen interpoleren, met welke fantasie wij dat ook doen, de werkelijkheid tart al deze pogingen.

Er is niet één bodemkundige, die, als hij in een boorgat een kleilaag behorende tot een vroegere rivierbedding constateert, uit zijn boormonster een rivierbedding concludeert of concluderen kan.

Zo weten wij uit onze praktijk dat men uit het vinden van zand op geringe diepte in een boorgat, waar de omringende punten alle een dikke laag veen vertoonden, concludeerde tot een ~opduiking” van zand, terwijl overduidelijk uit de foto bleek dat wij te doen hadden met een vroeger rivierarmpje, dat door een of andere reden nu verzand was.

De benaming zelfs van ~opduiking" doet in zo’n geval vreemd aan, want men had dan beter van een ~neerduiking” kunnen spreken. Maar gekheid terzijde, het is zo dat de bodemkundige iets mist waar hij dringend behoefte aan heeft.

1) Op doorzichtig materiaal is het tekeningetje bijgevoegd, dat door de lezer bij afb. 2 los gebruikt dient te worden. De lezer kan dit doorschijnend velletje nu op verschillende manieren op te foto leggen en bemerkt dan dat gehele typische bodemverschijnseleu buiten de cirkeltjes vallen.