uitstekend gelukt. De figuren komen tot haar recht en drukken uit, wat de teekenaar erin heeft willen leggen.

Wie is die teekenaar?

Dat is de jeudige Duitscher Fidus, een veelbelovende schilder en teekenaar die te Berlijn woont.

Hij heeft zich binnen kort zekeren naam weten te veroveren en de toekomst zal leeren of hij zal beantwoorden aan de hooge verwachtingen, die hij bij velen heeft opgewekt.

Fidus is een leerling van den wijsgeer-schilder Diefenbach en groeide onder diens leiding op.

Door eenige teekeningen in Jugend en Simplidsimus kreeg hij spoedig bekendheid. Ook illustreerde hij verschillende moderne dichtwerken. Hij beoefende het naakte met veel succes en toonde een menseh te zijn, voor wien naar Goethe's woord de «menschengestalte het non plus ultra is van al het menschelijke weten en doen.« Want^bij hem vindt men geen finaliteit, die door

de teekening van het naakte bijbedoelingen heeft, neen het is voor hem het natuurlijke dat hem aantrekt.

Overigens hij gevoelt den reuzenstrijd onzer dagen en hij spreekt er gaarne over in zijn werken, zooals bovenstaande teekening toont. Hem is niets menschelijks vreemd en het menschelijke wil hij weergeven.

Hij leunde daarbij niet op het traditioreele, maar bewandeld zijn eigen weg en als kunstenaar droomt hij van een ideaal menschenleven, van het leven van een persoonlijk leven, van een hoogeren band die man en vrouw verbindt, van een broederlijk strijden tegen het noodlot. Met zijn idealen aanleg kan hij nog groote dingen tot stand

brengen, jong als hij is en wij raden onze

lezers aan, om den naam van Fidus te onthouden en te zien of hij mettertijd inderdaad voldoet aan hetgeen wij van hem hopen, aan hetgeen wij in hem zien

JA

OR1TZ VON

F

GIDY.

(BIJ HET PORTRET.)

Het vorige jaar sloot met den dood van een der beste burgers van het Duitsche rijk, een man adellijk van afkomst — wat niets beteekent — maar wat meer zegt, met een adellijke ziel.

Wij bedoelen Moritz von Egidy, wiens beeltenis wij hierbij aan onze lezers aanbieden.

Geboren op 29 Augustus 1847 te Maintz, bezocht

hij de kadettenschool en werd officier eerst in Pruisischen, daarna in Saksischen dienst en bracht het tot Oberstlieutenant en kommandant van het 1ste huzarenregiment. Het was in het jaar 1890, dat hij zijn Ernste Gedanken (ernstige gedachten,) uitgaf en dezen maakten zoo'n opgang, dat er spoedig 70.000 exemplaren van verbreid waren.

Eu toch wat hij verlangde, was zoo eenvoudig en waar, alleen men was niet gewend het te hooren uit den mond van zoo iemand. Hij wilde een christendom, bevrijd van alle leerstellingen en formules, het was de mensch Jezus tot wien hij zich zoo getrokken gevoelde en dien hij in alle oprechtheid maakte tot zijn voorbeeld.

Vrijwillig deed hij

afstand van de eer en het voordeel, die hij verworven had in zijn stand. Hij gaf alles prijs : zijn betrekking, zijn vriendschap met den koning, met wiens kinderen de zijnen opgevoed werden en ging liever een onzekere toekomst te gemoet, dan te moeten meehuichelen met de groote meerderheid.

Een tweede geschrift volgde als ver volg op het eerste, waarin hij zijn denkbeeld van een christendom zonder belijdenis, een christendom zonder kerk, nog duidelijker uiteenzette.

In 1893 stelde hij

zichzelven kandidaat voor den Rijksdag en hij bewandelde nieuwe banen, want hij verrichtte alles zelf, hij schreef de vergadering uit, hij was alleen het bureau, hij fungeerde als voorzitter, hij was spreker en tocli liep alles in de beste orde af.

Hij werd niet gekozen, maar na dat tijdstip wijdde hij zich aan de propaganda zijner denkbeelden. Hij vloog als 't ware liet land door, om met zenuwachtigen ijver en met geestdrift te trachten de menschen te wekken tot een nieuw en hooger leven.

Moritz von Egidy, ofschoon geen anarchist, was een der weinigen die de anarchisten wist te waardeeren in hun streven. Werd hij soms uitgemaakt voor anarchist, dit woord schrikte]! hem niet af om