zich daarmee willen belasten, voor een Werkloozen-abonnement op Het Volk zullen laten inschrijven. H. O.

In aansluiting met het bovenstaande, zij aan onze werklooze leden medegedeeld, dat bons voor dubbeltjes-abonnement op Het Volk voor hen verkrijgbaar zijn eiken Donderdag, van io| tot n-| uur des morgens, in het Bondsgebouw.

Uit de Pers.

Cöoperatie en Politieke Partij.

In De Handwerksman, het orgaan van Handwerkers Vriendenkring, van Februari 1923, komt, onder bovenstaanden titel, een artikeltje voor, hetwelk een op het jongste Congres der Communistische Partij aangenomen motie betreffende de coöperatie behandelt. Daaromtrent heb ik niets te zeggen. Wel iets over twee passages in dat artikel, namelijk deze:

„Wat wij van de coöperatieve beweging hier te lande weten, is, dat het juist altijd de partijen zijn geweest, welke de coöperatie hebben vermoord. Zoodra coöperatie tot partijzaak wordt verheven, is haar doodvonnis geteekend."

Wil coöperatie slagen, dan moet ze buiten alle partijverband werken, zooals b.v. in Engeland."

In zóó algemeenen zin kan deze stelling niet als juist aanvaard worden. Want België is daar, om, in tegenstelling met Engeland, te bewijzen, dat coöperatie, verbonden aan eene politieke partij, zeer goed, zelfs schitterend slagen kan.

Ook hier te lande bestaan sociaaldemocratische coöperaties, welken het zeer goed gaat. Dat het hier te Amsterdam anders was, is aan een samenstel van

oorzaken te wijten, die ik nu niet uiteenzetten zal. Indien De Handwerksman echter wenschen mocht dieper op de quaestie in te gaan, dan ben ik bereid

het blad te woord te staan.

* * *

Vriendelijke methode.

In De Mijnwerker verschijnt sinds eenigen tijd als feuilleton het verhaal der lotgevallen van een landarbeider, die gedurende den oorlog in de Limburgsche steenkoolmijnen werken ging, door den

man zelt geschreven. In een der laatste nummers nu doet hij ons zien, hoe het toegaat bij de propaganda voor de katholieke vakorganisatie.

Aan dit gedeelte is het volgende ontleend:

,,Ik ben nu ook lid van den Christelijken Mijnwerkersbond. Ik heb me in laten schrijven op de vergadering bij Poorters-Joep. Het ging daar heel anders toe als ik gedacht had. Ik had gedacht, dat die bond er enkel was om meer loon te vragen en een betere behandeling. Doch er was een dikke meneer, die vertelde, dat er enkele maanden geleden gestaakt was. Het volk was opgeruid door wat socialistische oproerkraaiers. Er was niet gestaakt voor lotsverbetering, doch om den Christelijken Mijnwerkersbond kapot te maken. Maar dat had die lui niet glad gezeten. Na q dagen staken hadden ze het op moeten geven. Hij vond het een misdaad tegenover land en volk, dat men in een tijd van zoo grooten kolennood de productie had stop gezet. Hij waarschuwde dan ook met nadruk tegen die socialisten, die met mooie praatjes tot je kwamen, maar geen andere bedoelingen hadden, dan om de Limburgsche arbeiders hun geloof te ontnemen. Natuurlijk moest wel gestreefd worden naar een hooger loon, korter arbeidstijd en een goede behandeling, maar die moesten gesteld worden in overeenstemming met de Christelijke en Katholieke beginselen.

Ik heb, om de waarheid te zeggen, niet goed -begrepen welk verschil er in is of men om een. gulden meer loon vraagt in overeenstemming met de katholieke beginselen, of dat men dat doet zonder over die beginselen te spreken. Maar daar heb ik zoo geen verstand van en wat die dikke heer verteld heeft, zal wel waar zijn.

Tenminste de pastoor, die na dien dikken heer (een vrijgestelde noemen ze dat) het woord voerde, zei, dat op de mijnen menschen uit het noorden des lands waren komen werken, die met God en het geloof hadden gebroken. Dat die lui het goede en geloovige Limburgsche volk op een dwaalspoor wilden brengen en door opruiende taal en valsche beloften de goede katholieke arbeiders op wilden ruien tegen hun wettige meesters en hun afvallig wilden maken van hun kerk en geloof. Het was nu de plicht van alle rechtvaardige en brave katholieke mijnwerkers om gezamenlijk front te maken tegen socialisten en godloochenaars. Dat daarom de

FEUILLETON.

Naar de Kaap om Diamanten.

Een verhaal van gravers-ervaringen in Zuid Afrika, met beschouwingen en critieken vair politieken, socialen en verschillenden aard nopens den tegenwoordigen toestand en toekomstige vooruitzichten der diamantvelden,

door

Frederick BoylE.

(Voortzetting.)

De wijze van werken is in alle vier de droge groeven dezelfde. Diamanten worden gevonden in twee grondsoorten; ten eerste in het zand aan de oppervlakte, ten tweede in een grijs- j witte, korrelige, kalkachtige aarde, de de heer j Dunn omschrijft als „tuf-kalksteen." Zij wordt f op verschillende diepten in lagen aangetroffen; 1 tusschenliggende lagen leveren vergelijkender- I wijs weinig op, doch de voorzichtige graver ] laat niets onnagespeurd. Er worden diamanten j gevonden in het onwaarschijnlijkste moeder- i gesteente. (Ik gebruik het woord moeder- \ gesteente ter omschrijving der substantie in welke, ' althans aan den Kaap, diamanten gevonden : worden en in welke zij, naar mijne overtuiging, gekristalliseerd werden door de scheikunde der natuur.) In sommige gedeelten van ieder kopie is de oppervlakte zeer rijk; in andere veel minder; doch de graver let voornamelijk op den tuf-kalksteen. Deze is droog en korrelig, gewoonlijk verbonden tot ,,koeken" van allerlei grootte. De groote brokken zijn vaak zoo elastisch, dat zij al het beuken weerstaan; zij worden dan voor het bouwen van muren gebezigd. De kleine stukken en de groote die men heeft kunnen verbrijzelen, worden op karren geladen, in zakken of emmers gestuwd, of op andere manier naar de zeven gebracht. Eerst worden de groote brokken door een grove zeef afgescheiden. De fijne zeef heeft den vorm van een parallelogram, is ongeveer 3 voet lang en 18 duimen breed, en bestaat uit een stevigen houten rand met een bodem van doorboord zink of ijzergaas. Aan eenen kant bevinden

katholieke mijnwerkers allemaal lid moesten worden van den Christelijken Mijnwerkersbond."

Zulke dingen geven een kijk op den aard en het kaliber van de middelen, die gebezigd worden, om geloovige arbeiders tegen onze vakbeweging op te zetten. Dit was weliswaar niet onbekend. Doch eene dergelijke getuigenis van een die het meegemaakt heeft, heeft

toch wel beteekems en waarde.

* * *

Professorale orakeltaal.

De hoogleeraar mr. W. J. Bruins, een der autoriteiten op economisch gebied hier te lande, heeft onlangs voor de Kamer van Koophandel te Vlaardingen een redevoering gehouden. Aan een daarvan verschenen verslag ontleende De Metaalbewerker de volgende zinsneden:

„Waaraan ziet men den stand van den economischen toestand in een land?

In de eerste plaats aan de werkloosheid, hoewel dit niet altijd een juisten maatstaf geeft. Waar werkloozenkassen zijn met hooge uitkeeringen, zooals hier, zuilen conflicten gemakkelijker ontstaan, omdat de vrees voor de ellende als gevolg daarvan minder öevoeld wordt."

Hier hebben we weer een staaltje van

de wijsheid onzer burgerlijke staathuishoudkundigen, zooals deze tegenwoordig in hunnen mond als bestorven ligt. Ook volgens dezen professor, van wien ik echter beter verwacht had, zijn hier de uitkeeringen uit de werkloozenkassen zoo erg hoog. Jammer maar, dat de werklooze arbeiders daarvan zoo bitter weinig bemerken. Professor moest eens probeeren een maand of drie van niets anders dan van zulk een ,,hooge" uitkeering te leven. Dan zou

hij waarschijnlijk andere klanken laten

hooren.

Volkomen onbegrijpelijk is echter zijne uitlating, dat door de uitkeeringen uit de werkloozenkassen industriëele conflicten ontstaan. Wat deze geleerde daarmede bedoelt, is uiterst raadselachtig.

Zijne redeneering is blijkbaar deze, dat de arbeiders gemakkelijk tot werkstaking overgaan, of het tot uitsluiting laten komen, omdat zij dan toch „hooge" tritkeering uit de werkloozenkassen genieten en dus door hen ,,de ellende, als gevolg (der staking) minder gevoeld wordt."

Hier rijst de vraag, of de hoogleeraar wel iets weet van de dingen waarover hij met-vertoon van gezag spreekt.

Het is immers bekend genoeg, dat stakers en uitgeslotenen geen steun uit werkloozenkassen mogen genieten. Geen vakvereeniging is dan ook, die er zelfs maar aan zou denken, haren bij eene industriëel conflict betrokken leden te ondersteunen met gelden van de werkloozenkas. Trouwens, deed zij het wel, dan zouden de bevoegde autoriteiten aan eene dergelijke onregelmatigheid spoedig een einde maken.

net begint werkelijk zoo langzamerhand notoir te worden, met hoeveel onkunde van zaken onze tegenwoordig zoo vaak en zoo hevig uit hun slof schietende economisten toegerust, en hoe jammerlijk de tentoonstellingen van hun gebrek

aan deze kennis zijn.

* * *

Belasting en bezuiniging.

In een betoog, door mij gehouden in de jongste jaarvergadering van onzen Bond, had ik het o.a. over de noodlottige uitwerking, die de zware belastingen in ons land hadden en hebben op onze nijverheid.

Dit heeft verschillenden bladen, vooral christeliike. aanleiding peppven tot ppnic

1 citeeren en meer commentarieeren —het

laatste gewoonlijk op eene wijze, die niet geheel onweersproken kan blijven. Ik zal daartoe bezigen hetgeen geschreven werd in Patrimonium, het orgaan van het Verbond van dezen naam.

Na eene uiteenzetting te hebben gegeven van het verschil tusschen het Nederlandsche en het Belgische geldwezen en te hebben betoogd dat het Belgische naar den afgrond voeren moet

zich twee handvatten. De zifter slaat twee palen in den grond, waaraan hij een der smalle einden van het werktuig met touwen bevestigt. Dan grijpt hij de handvatten, om de zeef horizontaal te houden, welke hij dan door den kaffer met aarde laat vullen. Met eene gemakkelijke en niet vermoeiende beweging beweegt hij dan de zeef voor en achteruit. De brokken aarde wrijven tegen elkander en vallen uiteen. Veel stof vliegt op in afschuwelijke wolken, of valt door de zeef op den grond. Wanneer niets dan kleine brokjes over is, maakt hij de zeef los en stort den inhoud op een groote tafel, waaraan de hijgende sorteerder gezeten is.

Diens taak is de gewichtigste en moeilijkste. Indien de sorteerder zijn vak niet verstaat, is al de arbeid van den graver vergeefs. Hier is geen vernuftig mechanisme in het spel, doch baten slechts geduld en oplettendheid. De tafel is ongeveer 3 bij 2J voet groot, volkomen glad en aan drie kanten voorzien van een opstaanden rand. De sorteerder is gewapend met een ijzeren schraper, 6 duim lang en 2 of 3 breed. Daarmede haalt hij eene geëigende hoeveelheid aarde naar zich toe, spreidt deze voor zich uit en werpt haar weg. Dit geschiedt door drie elleboog-bewegingen. Een ervaren sorteerder, die op zijn gezicht vertouwen kan, maakt deze met wonderlijke snelheid en regelmatigheid. Zijn arm beweegt als een onderdeel eener machine. Hoewel er heel wat mica in deze aarde zit, welker schilfers in het zonlicht glanzender zijn dan diamant, zult ge hem toch zelden in twijfel zien.

Toch ligt het voor de hand, dat met deze wijze van werken vele diamanten verloren gaan. Ik ben er zelf niet zeker van dat de Kaapsche velden, door welke wijze van werken ook, de hoeveelheden kleine steentjes zullen opleveren als Brazilië. (Dit heeft de latere practijk, toen men tot het wasschen der aarde overging, wel anders geleerd. H.P.) Dat land verzendt enorme hoeveelheden kleine diamanten, volmaakte kristallen, wegende tot 200 per k; raat toe. Ik geloof niet, dat zulke steentjes aan den Kaap te vinden zijn. (Zij worden er wel degelijk gevonden. H.P.) Waren zii er, dan zouden er wel eenige, zij het toevallig, gevonden zijn geworden. Ik heb ettelijke kleine dia-

— eene redeneering waarmede ik het in hoofdzaak volkomen eens ben — zegt het blad:

„Hoe dit zij, dat Staat en Gemeente rekening hebben te houden met den uittocht van vermogenden, met de verplaatsing ook van bedrijven naar het buitenland, staat vast.

Maar wat doen de parlijgenooten van den heer Henri Polak? Wel, zij treden zoo op, dat werd aan hun eischen inzake de salarieering, het onderwijs enz. thans gevolg gegeven, belasting!'erhooging bij dalende inkomsten onvermijdelijk zou zijn. Tenzij men ook hier een financieele politiek a la Belgie zou willen voeren.

De heer Polak is een nuchter man. Hij geve eens een cursus aan de Stenhuizen, dé Van Hintes, de Ossendorps, enz.!"

Ik stem onmiddellijk gaarne toe, dat cursussen op dit gebied noodig zijn. Niet echter voor de Stenhuizen, de Van Hintes en de Ossendorpen.

Indien ik cursussen geven moet. dan behooren deze plaats te hebben voor de Van Dijks, de Colijns, de Duymaer van

lwists, de Idenburgs enz.

Want onze zware belastingen zijn niet het gevolg van te hooge bedragen, uitge¬

geven voor ,,de saianeermg, het onderwijs enz." doch in de eerste en voornaamst

plaats van de geweldige sommen, die ten koste gelegd werden, en worden, aan leger en vloot.

Onjuist is het, het te doen voorkomen alsof ,,de Stenhuizen" c.s. thans verhooging van salarissen, verbetering van het onderwijs wenschen. Zij verlangen slechts, dat in beide gevallen geen achteruitgang plaats hebbe. De christelijke regeering echter, brengt achteruitgang

te weeg in al hetgeen in cultureel opzicht voor het volk groote waarde heeft, omdat zij op de militaire uitgaven niet bezuinigen wil.

Indien er een einde gemaakt zou worden aan de immer voortgaande, steeds toenemende verspilling van ongehoorde sommen gelds aan ons nuttelooze leger (nutteloos ook uit militaristisch oogpunt) en aan onze dwaze parodie op een vloot, dan zouden de belastingen verminderd kunnen worden en zou de kapitaalsvlueht over onze zuidergrens een einde nemen. Zonder dit zal het ten hoogste mogelijk zijn het staatsbudget in evenwicht te brengen, door te bezuinigen op allerlei voor het heil des volks noodige dingen. De sterkste bezuin'ging van dezen aard zal ons echter geen vermindering van den druk der belastingen kunnen bezorgen.

Vandaar dat de cursussen, die ik op het oog heb, dringend noodig zijn. Als Patrimonium zich er mede belasten wil zulke te organiseeren, zal ik bereid gevonden worden de voordrachten te houden. H. P.

1873 1923

Jubileum van de ' msterdamsche Diamantslijperij.

„In den loop van 1872 werd eene nieuwe diamantslijperij gebouwd, die in het voorjaar van 1873 in werking kwam".... zoo eindigt het verslag van de Kamer van Koophandel met betrekking tot hetgeen in de diamantnijverheid in die dagen voorviel. Het ging opperbest in dien tijd! Werk in overvloed, en loonen. . . . om van te watertanden!....

Het verslag van de Kamer van Koophandel over het jaar 1873 geeft het volgende beeld van de diamantindustrie:

„De diamantslijperij der heeren M. E. Coster heeft tengevolge van den voortdurenden aanvoer van ruwe diamanten uit de Kaap de Goede Hoop zonder ophouden doorgewerkt. De wijze van bewerken van het diamant bleef dezelfde. Verbetering van, of verandering in de werktuigen vond geen plaats, behalve dat 2 stoomwerktuigen vernieuwd werden. Het aantal personen, aan deze fabriek werkzaam, nam gedurende de eerste maanden toe en bedroeg op het einde des jaars met inbegrip der leerlingen 400. Hieronder zijn begrepen de vrouwelijke werklieden. Drie van haar werken voor eigen rekening en vormen nieuwe leerlingen. De verdienste van deze bedragen van f 5. —tot f 25.— per week.

Aan werkloon werd op deze diamantslijperij in 1872 per week gemiddeld 20 af 25.000 uitbetaald.

De verschillende vereenigingen der diamantwerkers hebben besloten vooreerst geen leerlingen in hun bedrijf aan te nemen. De fabrieken der Diamantslijperij-maatschappij werkten on-

mantjes, per toeval ontdekt, gezien, doch het waren dan altijd splinters. (Hetgeen men later chips is gaan noemen. H.P.) De verschillen tusschen Braziliaansche en Kaapsche diamanten zijn zoo talrijk en zoo groot, dat het niet onmogelijk is ook in dit opzicht een verschilpunt te vinden. Doch indien zulke kleine steentjes aanwezig zijn, dan moeten zij ongetwijfeld door de zeven vallen. (Dit is de reden waarom ze aanvankelijk niet gevonden werden. H.P.) Sommige dezer werktuigen zijn zoo grof, dat zij steenen van een kwart karaat doorlaten en zeer weinige houden kleinere steenen vast. Ook is daai het risico van het laden der karren, hetgeen geschiedt met een schop, als ware het grint; dat van het vervoer in gammele karren; dat van onoplettendheid, haast en ongevellen aan de sorteertafel. Grooter nog is het risico, dat men den diamant niet ontdekt, doordat deze in een kalk-omhulsel zit. Dagelijks worden dozijnen steenen gevonden, waarvan slechts een punt of hoek door het kalle-kleed stak. Maar iedereen weet wel, dat de helft der steenen van redelijke grootte in klompen zitten, die, als zij de schuddende zeef weerstaan hebben, hun onontdekt voorbij het oog van den sorteerder doen gaan. Groote steenen werken zich in de zeef door hun eigen gewicht los, doch het valt niet te benaderen hoevele van een karaat en kleiner dagelijks weggeworpen worden.

Doch de ernstigste van alle verliezen worden veroorzaakt door de groote brokken, over welke ik reeds gesproken heb. Hun grootte wisselt af tusschen die van een vuist en een menschenhoofd. Honderdtellen zulke klompen worden dagelijks weggeworpen, die wellicht steenen van aanzieniijke groote bevatten. Zij worden te New Rush gebezigd om er borstweringen langs de wegen van te bouwen. Overal maakt men er muren van, om de bergen uitgezeefd zand in bedwang te houden. Zij worden opgestapeld om de tenten, ten einde deze tegen den wind te beschermen, en er worden ook vee-kraals van gebouwd. Voor elk doel, dat met ruwe steenen gediend kan worden, bezigt men deze klompen. Ik zou het niet geloofd hebben, als ik het niet met eigen oogen gezien had. Alle gravers weten zeer goed, wat er in dit

afgebroken, terwijl het getal werkplaatsen daar met 38 is vermeerderd.

De bedrijvigheid was buitengewoon te noemen en za 1 vooreerst bij de gunstige voornitzichten omtrent de voortduur der aanvoeren uit ZuidAfrika wel niet afnemen.

Het getal werklieden in de verschillende vakken bedraagt naar schatting der directeuren van deze maatschappij ongeveer 1200, en het aan hen gedurende het afgeloopen jaar betaalde werkloon tusschen de 7 en 8 millioen gulden.

De loonen zijn in den loop des jaars met 100 a 200 % verhoogd. De werklieden maken hunne vereenigingen dienstbaar voor afspraken om

X'O-»-H 11 n „4- 1 J- .. 3 X

vdn ju cl 10011 ie vorueren.

Den ióen Februari 1873 werd de fabriek der Amsterdamsche Diamantslijperij (meer bekend als de fabriek Bottenheim) geopend. In het desbetreffende gedeelte over den toestand en gebeurtenissen in de diamantnijverheid leest men in het verslag van den Kamer van Koophandel te Amsterdam van 1873 o. a.:

„De fabriek der Amsterdamsche Diamantslijperij (gevestigd in 1872) geopend den i6den renrnani tS'to ixrofW T 1

. j l scoom-

macnine van 50 p.k. en bevat 284 molens, die gedreven worden door horizontale assen volgens een nieuw stelsel. ,

Onder het oude, stelsel werden de schijven m beweging gebracht door eenige groote verticale raderen, waarin een zestal kerven waren aangebracht, in welke kerven de riemen of snaren liepen, die de schijven in beweging brachten. Dit „Snaarenspel" was zeer lastig voor de werklieden. Wiens schijf door de onderste snaar werd in bewpoina Vio^

gemakkelijkste plaats. Hii behoefde' cWl,+c

"af te gooien, om eventueel eene andere schijf in te slaan. No. 2, wiens riem boven die van No. 1 liep, moest de liem van No. 1 afgooien en dan zijn eigen riem. Men kan zich nu een denkbeeld vormen van de omslachtigheid wanneer No. 6 zijn riem moest afgooien! Afgescheiden van het groote gevaar hetwelk men hep wanneer eene der riemen brak, en door de andere riemen heen geslingerd werd, waardoor dikwijls schijven uitscheurden, en ook wel eens persoonlijke ongelukken veroorzaakt werden.

De invoering van het nieuwe stelsel- iedere molen een afzonderlijk rad, was dus inderdaad eene zeer belangrijke verbetering l). Afbeeldingen van het oude systeem vindt men in het zeer zeldzaam voorkomende antiquarische werk Spiegel van 't menselijk bedrijf (Amst. 1694). quarto. Ets met zoogenaamde krulletters, door Jan Luijken. Naar deze ets werden tal van navolgingen gemaakt in kleinere formaat, 8°.

In 1675 verscheen een andere serie prenten in quarto-formaat onder den titel van Afbeeldmghe der menselijke Beezigheeden. Nagenoeg dezelfde afbeelding eveneens met geëtst onderschrift m gewone schrijfletters en anderen tekst.

1 enslotte vindt men nog eene duidelijke voorstelling van het oude stelsel in den eersten jaargang Eigen Haard 1875. Artikel over het diamantbedrijf met afbeeldingen door wiilen Alex. Daniels.

Het verslag van de Kamer van Koophandel vermeldt verder:

„Alle plaatsen zijn door brillantslijpers bezet. Behalve tijdens de korte strike (werkstaking) m November, werd het geheele jaar regelmatig gewerkt. De werklieden 7.i in r<^r»hf in

u.^c geïnteresseerd, zoowel omdat

zij een gedeelte van het kapitaal hebben verschaft, als omdat hun een deel van de winst wordt uitgekeerd die overblijft, nadat de aandeelhouders 5 pCt. rente hebben ontvangen Het maatschappelijk kapitaal bestaat uit 28 aandeelen a f 5000."

Het spreekt van zelf dat rl P7P Trnnr Atucfor.

dam zoo belangrijke gebeurtenis, niet onopgemerkt voorbijging. De pers uit die dagen, De Amsterdamsche Courant (het z.g. Geeltje) en de Nieuwe Amsterdamsche Courant (Algemeen Handelsblad) vermeldt het navolgende:

. „Gisteren middag ten 12 ure is op het Roeterseiland de Amsterdamsche Diamantslijperij feestelijk geopend. Van die fabriek, waarin de slijpers zeiven aandeelhouders zijn, omdat hunne vereeniging er o.a. den grond toe heeft aeWerd

zijn de heeren J. W. Bottenheim en Th. van Rijckevorssel, directeuren. Deze hebben zich, zoowel als slijpers, gisteren beijverd om de geinviteerden tot in bijzonderheden kennis te doen maken met de behandeling, welke de ruwe diamant moet ondergaan, om de kostbare steen te worden, die ons zoo tegenschittert. De fabriek bestaat uit vier boven elkander gelegen zalen, in iedere van welke 66 stoelen voor slijpers staan. De stoommachine heeft 75 paardekracht. Muziek en zang, wapperende vlaggen en wuivende winpels luisterden de opening der fabriek op, terwiil de toebereidselen

tot de avond-verlichting retds gemaakt waren. I

rn ae lokalen der directie werd den genoodigde eene verkwikking aangeboden. Van speechen echter zou niet(s) komen, gelijk een der directeuren ons verzekerde. Daarom gingen wij te

1) Het gedeelte in verslag van de Kamer van Koophandel, waarin gezegd wordt, dat bij de stichting van de fabriek „Bottenheim" voor he eerst het nieuwe sielsel met de horizontale raderen werd toegepast, bleek mij bij ondelzoek niet juist te zijn. Van zeer gezagnebbende zijde werd mij verzekerd, dat reeds in 1867 dit nieuwe systeem werd toegepast bij den bouw van de fabriek-.De Vooys op het Tuinpad.

bouwmateriaal verborgen kan zijn. Indien een graver het niet wist, "dan zou de eerste ferme regenbui hem op het spoor van de waarheid brengen, want dan zou hij alle scharrelaars uit den omtrek met gebogen hoofden zien rondloopen, ernstig speurende in den doorweekten grond, en spoedig zou hij hooren van aldus verkregen rijke vondsten, misschien vlak bij zijn tent opgeraapt. Doch niemand is met deze dingen onbekend. Iedere graver weet dat het fortuin, hetwelk hij zoekt; verborgen'kan zijn in dien vuilen klomp, welken hij met een vloek wegsmijt. En toch smijt hij hem weg! Indien een slag met de spade, een schop, of eenige haastige slagen tegen den grond den klomp niet doen splijten, dan laat hij hem liggen. Later valt zware regen en uit de door het water opgeloste massa komt een prachiige steen te voorschijn, om opgeraapt te worden door een kaffer, of een luien landlooper, op den publieken weg. Of de langdurige inwerking van de zonnestralen maakt den klomp broos en dan krijgt een toevallige voorbijganger, die er tegen schopt, den prijs. Zulke dingen gebeuren eiken dag. De bladen zijn er voortdurend vol van. Er wordt onophoudelijk gesproken over plannen, om deze klompen te_ „wasschen," hei geen toch een

ci 11 f>rpptiirli^^4- TTö-f ic

UV. VV ei. JVAAlg AlJIi J.UUCL. ;

een menschelijke eigenschap, dat degenen, die de voor hun deur liggende schatten niet j willen oprapen, toch bezwaar zouden maken j als anderen het deden. Doch de gravers van New Rush zijn zoo schrokkig niet. Ik vroeg ettelijken hunner, of zij mij en mijne metgezellen wilden toestaan hun klompen weg te halen. : Niet alleen werd daartoe toestemming gegeven, doch sommigen boden zelfs aan de^ kar te helpen laden, indien ik er een zou sturen. Zij waien tot alles bereid om van de verdomde klompen bevrijd te worden! Tijdens de zware regens, die in Januari j.1. de rivieren deden zwellen, kwamen twee mannen van Hebron en wieschen zooveel zij konden dragen. Het resultaat van een dag werken was drie en dertig diamanten! Wij vernamen niet hoe groot deze waren, doch waarschijnlijk voldoende om dezen ondernemenden kerels tevreden te stellen. .

Er valt niets bijzonders te zggen over den i invloed van het diamant-graven op den ge- '.

kwart voor een ure van het feestterrein doch nu lezen wij in het Handelsblad, dat de presidentcommissaris, de heer G. Blaauw, en de heer Calo, namens de Diamantslijpers-vereeniging, toch nog het woord hebben gevoerd: de eerste om te herinneren binnen hoe korten tijd de fabriek is opgerigt (in December j.1. werd de eerste steen gelegd) en om, na op de heilzame vereeniging van kapitaal en arbeid te hebben gewezen, de directie den arbeiders aan te bevelen; de laatste om de hoop uit te spreken, dat ook hier het „Eendragt maakt magt" tot waarheid zou worden. Heden begint de arbeid in de nieuwe fabriek en zal geregeld worden voortgezet. Wij wenschen hem goede vruchten toe.

Amsterdam, Zondag 16 Februarij.

„Het zoogenaamde Keer Weer was heden het tooneel van eene eigenaardige plechtigheid Dezen morgen had aldaar de feestelijke opening plaats van het nieuwe gebouw der onlangs alhier opgerichte Amsterdamsche Diamantslijperij. In den tegenwoordigen tijd van strijd en wrijving tusschen arbeid en kapitaal, is eene zoodanige practische oplossing der vrr.a« al=

waarvan hier blijk werd gegeven, een werkelijk bemoedigend schouwspel. Door de oprichting dezer Maatschappij zijn beider belangen bevredigd, zoowel die der arbeiders, als van den kapitalist. Door gezamenlijke krachtsinspanning, kwam dit werk tot stand; immers heeft de Diamantslijpersvereeniging door den inbreng van den haar toebehoorenden grond niet weinig toegebracht tot de mogelijkheid der oprichting en blijven daardoor ook de arbeiders zelve steeds direct verbonden aan de belangen der Maatschappij. Reeds vroeg in den mnr(ÏAt1 l^oiTAtirlon

zich vele belangstellenden in de ruime werkplaatsen en sloegen met aandacht den arbeid gade, welke heden voor het eerst aldaar werd uitgeoefend. Te 12 uur kwamen commissarissen en directeuren en deden nogmaals de ronde op het terrein, terwijl muziek en zang door de liedertafels der Diamantslijpers zich bij afwisseling deden hooren. Na het bezoek in de fabriek, werd het bestuur der Diamantslijpersvereeniging door commissarissen en directeuren in het kantoorlokaal opgewacht. De heer G Blaauw president-commissaris, sprak het bestuur toé en wees met voldoening op den korten tijd waarin de bouw dezer fabriek was voltooid; in December des vorigen jaars toch werd dé eerste steen gelegd. Verder wees hij op de heilzame vereeniging van arbeid en kapitaal, die liier aanwezig was en beval ten slotte het welzijn der onderneming en het personeel der directie bij voortduring den arbeiders der Vereeniging aan. Op de meest hartelijke wijze werd hij beantwoord door den heer M. Calo i) die namens den heer L. Drukker, den Voorzitter der Vereeniging. het woord voerde, daar deze door eene lichte ongesteldheid verhinderd was als spreker op te treden. Spreker hoopte, dat hier het spreekwoord „Eendracht maakt macht" zou bewaarheid worden. Hedenavond wordt het feest door eene verlichting der terreinen besloten, terwijl van morgen af de arbeid in de fabriek geregeld wordt voortgezet."

Volgens mededeelingen van eenige zeer oude werklieden, zou de grond voor de fabriek door de Slijpers vereeniging zijn afgestaan in ruil voor 5 aandeelen, waarmede de Directie der Amsterdamsche Diamantslijperij geen slechte affaire zou hebben gedaan. . . .

Die „heilzame" vereeniging van arbeid en kapitaal, zooals wijlen de heer M. Calo die in zijne speech verheerlijkte, doet men goed met een korreltje zout op 'te nemen. De werkliedenaandeelhouders hebben aan deze „samenwerking van kapitaal en arbeid" niet veel genoegen beleefd! D.'Vieyra.

') Dat was de vooral hii de oudere diamant¬

bewerkers bekende kwieke baas Moos Calo, een echte hidalgo, in de goede beteekenis van het woord. Zijn portret staat afgebeeld in de Encyclopedie der Diamantnijverheid tegenover pag. 120, tweede figuur van rechts.

Oud Koper en Nieuwe Levenskracht

Verkeerde zindelijkheid.

Een paar onzer vrienden hebben onbemerkt

dat op sommige diamantslijperijen door dé schoonmaaksters op het einde van de week de vangranden netjes schoon geboend worden. De slijpers, die dus ons ter wille zijn met den vangrand, grijpen er naast, want de schoonmaaksters zorgen er voor — geheel te goeder trouw natuurlijk — dat de oogst voor ons verloren gaat.

Intusschen gaat op deze wijze zwarte poeder verloren en wij hebben ons zelf afgevraagd, hoe dit te kunnen voorkomen. Het middel is nog al eenvoudig.

Van de voormalige N.O.T. kreeg ons fonds 100-tallen doosjes ten geschenke, die daarvoor kunnen worden benut. Wij zullen die doosjes kosteloos ter beschikking stellen voor hen, die dit verlangen, terwijl aan de boden kan worden opgegeven of men prijs stelt op een exemplaar.

Indien de vakgenooten nu zoo vriendelijk willen zijn, op het einde van de week vóór het naar huis gaan den vangrand even af te krabben

zondheidstoestand van den eigenlijken graver en den zifter. Beiden hebben zwaar werk en de eerste loopt niet gering gevaar voor lijf en leven in de claims van New Rush, die zoo diep als putten zijn; op dit kopje werken echter meestal kaffers (wier lijf en leven er voor den schrijver blijkbaar minder op aan komen. H.P.), onder leiding van den blanken eigenaar. De sorteerder heeft meer reden tot klagen. Hij zit den geheelen dag in de heetste zon die ik ooit gevoeld heb —- en ik heb in beide keerkringen gereisd — het oog stijf gericht op de grijs-witte specie, waaruit onafgebroken wolken van kalkstof opstijgen, die gewoonlijk een smartelijke oog-ontsteking veroorzaken. Velen beschermen zich door brillen van gaas, doch gewoonlijk eerst dan als het kwaad reeds gesticht is. De pijnlijkste gevallen van dezen aard ziet men in Buitfontein, waar de lui armer zijn en dus harder werken. Velen van de rijke lieden te New Rush laten het sorteeren over aan de kaffers. Daarna klagen zij over de oneerlijkheid der zwartjes en eischen allerlei ongelioord-draconische wetten tot het tegengaan van diamantdiefstal. (Zulke wetten zijn later inderdaad tot stand gekomen. H. P.)

Behalve diamant worden er vele delfstoffen gevonden, vooral granaat en peridot (bastaardsmaragd. H.P.). Deze zijn in hun soort van goede hoedanigheid en vaak van buitengewone grootte. Ik heb een granaat van 83 karaat gezien en er worden nog grootere gevonden. De gravers noemen ze rubies (robijnen; d.i. de cape ruby, die thans gebezigd wordt tot het vervalschen van diamantpoeder. H.P.) en kunnen niet overtuigd worden dat deze steenen, ook als zij groot en zuiver zijn, geen waarde hebben. Vele arme kerels hebben bitter geleden dooi deze vergissing, die door „humoristische" diamant-kooplieden aangewakkerd is geworden. Toch zou geen robijn schooner kunnen zijn van kleur en glans, dan sommige dezer granaten, die ik geslepen gezien heb: doch waar zelfs de beste dezer steenen geen waarde bezitten, is liet nutteloos vergelijkingen te maken.

(Wordt voortgezet.)