spoedig mogelijk te vereenigen, en dit volstrekt niet langer uit te stellen, want van uitstel komt afstel, n aar ons daarentegen allen als een éénig man aan te sluiten bij het NederL Werklieden- l'erbond, opdat dit verbond hierdoor eindelijk een machtig lichaam — een aanzienlijk, geducht verbond worde, zoodat het in alle opzichten in staat zij, onze talrijke verdrukkers en uitzuigers volkómen het hoofd te kunnen bieden.

Komt, komt dus nu allen, gij nederlandsche werklieden, die tot heden toe nog van verre zijt blijven staan, even alsof het u volstrekt niet aanging; ja, het gaat u wel degelijk aan — het geldt immers uwe dierbaarste belangen? Le meeste werklieden zijn gehuwd en hebben dus voor het huwelijksaltaar zich eenmaal plechtig verbonden, om als man en vader voor gade en kroost te zorgen. Zoudt gij dan nu deze heilige, plechtige belofte zoo roekeloos, zoo moedwillig gaan schenden en met opzet vergeten ?

Neen, dat kunnen, dat mogen wij nog niet van u denken. Wél weten wij, helaas, maar al te wel, dat het nederlandsche volkskarakter heden ten dage zeer ontaard en verbasterd is, maar nogtans durven wij de hoop voeden, dat gij ten minste nog zooveel geestkracht hebt overgehouden, om, in plaats van u neer te leggen bij die menschel), die niets doen als den gansehen dag, even als oude vrouwen, te klagen, maar voor de rest te lamlendig zijn om eens zelf de handen ferm uit den mouw te steken, de hand aan te grijpen, die u tot redding wordt toegestoken.

O, neemt dit geschrevene dan toch ter harte, en laten deze woorden bij u niet zijn als de stem eens roepende in de woestijn. Weest dus niet langer hoorende doof en ziend blind; want eenmaal zult gij u dit gewis beklagen, maar dan zal het waarschijnlijk, helaas, te laat zijn. Denkt dus om uw eigen belang en vooral ook omdat van uwe vrouw en kinderen, voor wie gij verplicht zijt als echtgenoot en vader te zorgen.

Rn mochten er nu gevonden worden, die dit alles roekeloos in den wind slaan, dan ware het voor dezulken beter, dat er een molensteen om hun hals gedaan werde en zij verzonken in de diepte der zee, of dat zij nooit geboren waren geworden ! Want zulke ellendelingen zijn immers geen knijJ voor den neus waard! Met zulke nietswaardige schepsels kan en mag men dan ook niet het minste medelijden hebben; zij zijn dit ten eenenmale onwaardig en verdienen niets anders als aan de algemeene verachting van ieder weldenkend mensch te worden prijsgegeven en verder aan hun eigen welverdiend lot te worden overgelaten. Men werpe dus zijne paarlen niet voor de zwijnen!

Defemb?/1869. BeiINAUD DuMANS"

Mijnheer de redacteur!

Daar ik slechts de initialen (beginletters) der naam kende van den schrijver der rijmregelen, voorkomende in nr. 28 van dit blad, neb ik meer dan eene poging moeten doen, die schrijver te ontdekken. Eindelijk is het »ij gelukt. Bij een brief van ZEd. ontvangen, zond hij mij onderstaande dichtregelen, met verzoek daarvoor een plaatsje in ons blad te willen inruimen. Door hieraan te voldoen zult gij mij zeer verplichten; terwijl ik bij voorbaat den hoogbejaarden schrijver dank zeg voor de toezending, hopende dat dit niet het laatste moge zijn.

J. Th. Scheepers. HOOP OP GERECHTIGHEID.

Mijn rijmpje, vóór een week drie, vier, Bleek toch te goed voor scheurpapier,

Ofschoon slechts rijm'larij;

Die had geen waard', maar wel de stof; Want vond 'k die op der doodenhof, Dan bleef het er niet bij.

ben 'k geen Tollens of geen Peith, De waarheid wordt wel eens gezeid,

In drooge rijm'larij;

Want wat ik daarin heb gezegd tuin toch niet worden wederlegd, van iemand, wie 't ook zij.

't Staat immers den patroon niet aan Een wakk'ren knecht, zien t'schooien gaan,

Dat wordt toch niet geleerd!

Hij zag daarbij, tot groot verdriet,

Bij 't karig loon dat hij geniet,

Ook nog zijn stand ontëerd.

Is 't loon verhoogd, het geeft met recht Meer voordeel aan patroon en knecht,

Dat blijkt bij eiken dag;

Men krijgt dan meer en beter werk, De knecht, meer vroolijk, vlug en sterk, Heeft dan ook meer ontzach.

Al wat ik vroeger heb gezegd Doelt op een braven, trouwen knecht,

vie in den grond zijn werk verstaat En 't zuinig in zijn huis toegaat, Met onbevlekten naam, en dan Voor zijn patroon doet wat hij kan. Mij dunkt hij dan als man van eer Aanspraak mag maken op iets meer.

Graaft dus maar voort, en houw kordaat, Vereeniging! al 't geen wat schaadt,

Al 't kwaad den wortels weg;

Ik ben 't volkomen met u eens,

De boom of tak heeft niets gemeens,

Maar d'oorsprong, zoo ik zeg.

Apeldoorn, W. Doüwe Manvis.

4 April 1870.

Lemmer.

De aangekondigde openbare vergadering der friesche werklieden-vereeniging, afdeeling Lemmer, gehouden den 2 April 11., is door eene talrijke schare werklieden, leden en geen leden zijnde, alsmede eenige werkgevers, bijgewoond. Vereerd vonden wij ons, dat ook hierbij onzen burgemeester en een der wethouders tegenwoordig waren.

Ten 8 ure werd door den voorzitter de vergadering geopend, die daarna de spreekplaats beklom, om in eene uitvoerige rede aan te toonen, den oorsprong van het ondragelijk lot des werkmans, alsmede middelen aanwees om dit lot te verbeteren. Vele redenen, zoowel vóór als tegen, werden door spreker te berde gebracht, zoodat men nauwlijks de vrees kon onderdrukken, dat er voor de volgende sprekers, die voor dezelfde zaak zouden optreden, te weinig stof zou overblijven. Jicliter, tot onze blijdschap, werd men hierin teleurgesteld, daar de tweede spreker, een onzer leden, optredende in denzelfden geest met eene voorafgaande inleiding in dichtmaat, aantoonde, dat 's werkmans inkomsten in lange niet in staat zijn die der uitgaven te bestrijden.

Als derde spreker, iiier uitgenoodigd, trad op J. Kuiper, van Sneek, die in korte, gematigde doch krachtige trekken het euvel aanduirlde waaraan de werkman laboreerde, en met kracht van welsprekendheid tot genezing van dat euvel o. a. als middel aanwees, zich als één man te vereenigen, in liefde, toegevendheid en verdraagzaamheid.

Na een gehouden pauze trad als vierde spreker op een ander lid onzer vereeniging, welke in zijne rede liet blijken, doordrongen te zijn van de zaak, en ofschoon in andere bewoordingen, dezelfde zaak kenschetste, zoodat de sprekers in volkomen harmonie tegenover elkander stonden.

Na eene kort gehouden pauze werden de lachspieren van het opgekomen publiek in beweging gebracht door eenige koddige bijdragen van den lieer J. Kuiper.

Hierop sloot onze president met eene korte en krachtige aanmaning tot de werklieden, nog geen lid zijnde, om zich bij onze vereeniging aan te sluiten, de vergadering.

Daarna ging men over tot eene vergadering van leden, welke tevens open was voor nieuw aankomende, om zich te laten inschrijven; ons ledental werd dientengevolge met 12 vermeerderd; waarop bekend gemaakt en nogmaals door dezen wordt verwittigd, dat iederen avond na werktijd tot inschrijving van leden bij het bestuur gelegenheid bestaat.

Ten slotte ging men over tot het innen deicontributie, waarna de notulen van het verhandelde in de bestuursvergadering van Friesland, gehouden te Leeuwarden, in het kort werden voorgelezen.

Na nog eenige vriendschappelijke woorden

over en weer gewisseld te hebben, werd de vergadering gesloten.

Namens het Bestuur: J. DUIM,

Secretaris.

BERICHTEN EN MEDEDEELINGEN.

Om reden de le secretaris der alg. arbeidersvereen. Hoop op Gerechtigheid te Arnhem toch naar het congres te Antwerpen zou gaan namens den Typograf'en-Bond, had zij gemeend geen vertegenwoordiger te zenden. Op de laatst gehouden bijeenkomst van den raad, die bij stemming over personen en zaken beslist, werd er echter over gesproken, dat het bij zulk eene groote vereeniging weinig lust tot onderzoek zou verraden, om niet te spreken van lauwheid, wanneer dezelve niet officiéél werd vertegenwoordigd. Dooi- stemming werd dan ook besloten tot het zenden van een afgevaardigde, ten einde een eigen onderzoek in te stellen naar doel en strekking der Internationale; want: «van hooren zeggen, liegt men veel," zegt het spreekwoord.

Tot vertegenwoordiger werd benoemd, de voorzitter J. Th. Potharst, meubelmaker.

Ten overvloede zal op de vergadering van Dinsdag 12 April nog nader het oordeel der leden omtrent deze zending worden gevraagd.

De noofd-redacteur van Asmodée zegt in zijn nr. van 11. Donderdag, eene uitnoodiging te hebben ontvangen tot bijwoning van het congres te Antwerpen. Tot antwoord daarop geeft hij de verzekering het congres stellig te zullen bijwonen.

In ons vorig nr. gaf de secretaris der Alg. Arbeiders-vereeniging te Arnhem zijne ingenomenheid te kennen met dit orgaan, boven andere volksbladen of zoogenaamde organen van werklieden, omdat dit blad uitsluitend door werklieden wordt geredigeerd.

Het weekblad Asmodée betwijfelt dit laatste.

Waarom?

Omdat de werkman zijne opleiding ontving in de armenschool en niet aan de academie?

Och ja ! Het wil er nog maar niet in, zelfs niet bij de strijders voor de democratie, dat een werkman, „in den bekrompen zin van het woord", tot iets anders in staat is dan te arbeiden — óók in den „bekrompen" zin van het woord — te eten en te slapen, of in den kroeg te zitten plakken!

Wij geven mr. van Brussel de verzekering, dat de werkman nog wel tot iets anders in staat is; dat hij óók hersenen heeft gekregen om te denken en «met het hoofd te werken"; dat hij begrip heeft van zijne rechten, van zijne gelijkheid met alle menschen; dat hij erkentelijk is voor de hulp, voor de verdediging van zijne rechten en belangen door de „werkers uitsluitend met het hoofd"; maar tevens, dat hij ook zonder die hulp toch zijn goed recht, zoowel door het woord als met de pen, zal weten te verdedigen en — ook te verkrijgen !

Betreflende het Nederlandsch Werkers-Congres leest men in de Werker nog het volgende:

iiDe brusselsche afdeeling heeft nog het volgende pünt bij de dagorde gevoegd: «de officiëel-verklaring van het blad de Werker als orgaan van de vlaamsche afdeelingen."

„Ook zouden onze vrienden in Hamburg het algemeen stemrecht op de dagorde willen zien staan.

„De wevers-maatschappij f'ooruit, de kleermakers van Gent, alsmede het leesgezelschap der wevers hebben zich bij het congres aangesloten. Van gelijken schijnen ook de verschillende vakvereenigingen van Rotterdam een dusdanig besluit te zullen nemen."

Men leest in het Polksblad van Rotterdam:

«De gemeenteraad van Harlingen heeft besloten, om de weeskinderen niet meer naar de armenschool, maar naar de tusschenschool te zenden; en zoo zij aanleg mochten betoonen voor meer wetenschappelijk onderricht, hen ook in de gelegenheid te stellen de hoogere burgerschool te kunnen bijwonen.

«Wij brengen die ïaadslieden van Harlingen