op de hoogte des tijds is, schijnt my niet begrepen te hebben. Vooreerst heb ik hem eene vraag te doen. Hij erkent, dat mijne bedoeling niet slecht was. Waartoe dient dan dit puntige geschrijf ? Wanneer twee menschen doordrongen van liefde zijn voor eenzelfde zaak, waarvoor zij des noods goed en bloed zouden opofferen, maar in eenig punt van meening verschillen, is het dan wel dienstig, dat zij elkander aanvallen met puntige gezegden, bijtend sarcasme of spottende, ironie'? Zou eene tegenwerping, vol waardigheid en bedachtzaamheid, niet meerder invloed hebben ?

Voorzeker, vooral in de Werfman, het orgaan der arbeiders, de vertegenwoordiger der vrijheid, waarin iederen zoon der vrijheid zijne gedachten kan nederzetten, hoort dit niet te huis. Het kan zijn dat v. d. B. hierin met mij van meening verschilt, bij een weinig nadenken zal hij de waarheid van deze bewering gevoelen.

Van den Berg noemt mij een gemoedelijk man en een geducht opmerker. Ik protesteer tegen het laatste. Dat ik gemoedelijk ben, dit kan zijn. Het mag ook waar zijn dat ik opmerker ben, maar „gedacht" ? Men geloove mij, zaken die ik gezien heb en waarop ik zinspeelde, hebben velen met mij gezien. Wat dit voor zaken zijn? V. d. Berg zelve heeft mij stof gegeven er over te spreken. Hij maakt aanmerking op eene expressie in mijn stukje, dat de werklieden zich beijveren en hartelijk wenschcn, de sociale quaestie ten einde te brengen. V. d. Berg zegt daarop, dat vele werklieden inderdaad ijverig werkzaam zijn aan dat doel en dat ook allen 't wensehen.

Dus... hij geeft mij gelijk. Maar, zegt schr. verder, een algemeen willen en streven is het nog niet.

Ik heb ook geen woord daarover gesproken. Ik ben te zeer van deze bewering overtuigd, om er mijn gevoelen over te zeggen. In een bijzonder artikel hoop ik dit „willen en streven"' eens uitvoerig te bespreken. Het doet-mij genoegen, dat mijne tekst ten minste door van den Berg begrepen is. Ik wil hem daarvan overtuigen, om dan over te gaan met liem te bewijzen, dat hij de strekking daarvan volstrekt niet begrepen heeft.

Ik heb inderdaad het oog op den werkman, „wien slechts weinig verstand en doorzicht gegeven is " De beschaafde, welopgevoede en denkende werkman heeft geene hulp noodig. Zijn verstand is zyn geleider. Maar de n iet-denker, de onbeschaafde, zooals er talrijke zijn, hebben deze geene verlichting noodig?

Voorzeker, daarvan is van den Berg te zeer overtuigd. Hij stelt mij gelijk met „ de groote menheeren, die ook praten van slechte opvoeding, gering verstand der werklieden,'' enz.

Van den Berg, ik begrijp u niet. Hebben de „groote menheeren" dan niet gelijk? Helaas, ja, het is schande, driedubbele schande, dat zij in dat opzicht gelijk hebben. De werkman moest inderdaad dit inzien, moest inderdaad trachten, dat dit niet van hem gezegd werd. Ie laat zal hij inzien, dat kennis en wetenschap de- lioofdvereischten zijn, om hem op het pad der vrijheid voort te helpen schrijden. Te laat zal hij inzien de waarheid van het bekende: qui ne veut, quand il peut, ne peut quand il veut! Die niet wil wanneer hij kan, kan niet wanneer hij wil!

Beste vriend! Gij verkeert in dwaling daaromtrent. Laat de „groote menheeren" dit zeggen. Goed, wij zullen dan trachten dat zij dit later niet kunnen zeg¬

gen. Laat ons daarom ook de hulp der liberale dagbladen niet afslaan. Ook dit duidt gij mij euvel. Heeft Geesink van het Alg. Bagbl. tot nu toe getoond een vijand des volks te zijn ? Neen Heeft hel Noorden, of van Brussel van Asmodée ooit getoond vijanden der vooruitgang te zijn ? Neen, Waarom dan hunne huip afgeslagen, waarom dan onze eigene glazen ingeslagen? Wat is een Jichaam zonder hoofd, wat een staat zonder beheer ? Moet de vooruitgang niet organen hebben, die hare ideeën verkondigen, hare plannen bekend maken, hare houding verdedigen tegenover cle algemeene opinie ? Moet de werkman, die zwoegt van 's ochtends vroeg tot 's avonds laat, die meer dan eenig ander te kampen heeft met gebrek en kommer, die dagelijks de grootste vernederingen van zijue principalen moet ondervinden, geene organen hebben, geene verdedigers, die voor zijne belangen optreden? Wanneer hij zelve nog niet bij machte is het te doen, wie zal dan voor hem strijden?

(Slot volg!.) J. V.

Gezel Redacteur!

De ondergeteekende voelt zich gedrongen, het ingezondene door „eenige getrouwe lezers" te Arnhem, in nr 20 van dit blad, te releveeren, hoofdzakelijk omdat hetgeen door hun wordt gezegd omtrent de vereeniging „de Eendracht ', het vroeger door mij daarover geschrevene (zie jrg. 2, nr. 11) eenigszins leugenachtig maakt. Ware dat niet het geval, ik had er over kunnen zwijgen, omdat niet ik de aangevallen persoon ben.

In den aanhef begaat men een fout, door te spreken van „een der afgevaardigden der arnhemsche typografen-vereeniging: „Boekdrukkunst de grondzuil der verlichting," even alsof er meerdere afgevaardigden waren geweest, hoewel die vereeniging er slechts één zond.

Deze afgevaardigde zou op het congres te Botterdam, 26 Dec. '70, de opmerking hebben gemaakt, „(als) 'of de leden, der vereeniging van Thieme, die „handlangers," „raddraaiers'', enz , ook stemgerechtigd waren.

Hierop maken de „getrouwe lezers" eenige aanmerkingen.

Om te beginnen zeggen zij, dat „vereeniging van Thieme" den naam dier vereeniging niet is, maar „de Eendracht".

Deze opmerking is zeer juist, omdat men dien naam heeft aangenomen en dezelve ook op den titel hunner statuten prijkt; maar als men mij vraagt: Welke naam eigenlijk homogeen is met bedoelde vereeniging, dan moet ik antwoorden: eerstgenoemde, om reeds meermalen gemelde en nader nog te melden redenen, daar de door haar aangenomen naam even homogeen is met dezelve als de Bank van Leening met den naam: i n' richting tot wering der armoede.

Wat de uitdrukking: „handlangers" en „raddraaiers" betreft, deze is zeker verkeerd gebezigd of verkeerd overgebracht. Ik voor mij ten minste zou niet willen en kunnen beweren, dat alle leden van de vereeniging van Thieme" — ik neem ook maar de homogene titel — „handlangers" en „raddraaiers" waren, maar zij verdienen die namen, welke die vereeniging in het leven hebben geroepen, en op deze zal ook de afgevaardigde zekerlijk het oog hebben gehad.

Ik meen te mogen aannemen, dat de „getrouwe lezers'' tot de goede leden behooren van de vereeniging in quaestie, doch dan keur ik het in hen ten zeerste af, dat zij de kwaden in bescherming

nemen niet alleen, maar hunne handelwijze gaan verdedigen, door de oorzaak der oprichting hunner vereeniging aan andere dan de ware toe te schrijven.

Neen, ik meende dat zij te veel overtuigd waren van de daarmede in verband staande intriges.

Niet het sluiten van de deuren der vereeniging de Grondzuil is de oorzaak, neen, enkele handlangers en raddraaiers van Thieme, in hoofdzaak degenen, die bij de werkstaking in Oct. '67 getoond hadden geen eendracht te bezitten; zij, die reeds meermalen vruchteloos hadden getracht hun haan koning te doen kraaien in de Grondzuil, scheidden zich van haar af en wierpen de door hek ,, de Eendracht" genoemde vereeniging op. Een 19tal bleven toen nog lid bij ons, doch pas waren dezen uitgeslapen van het jaarfeest 1869, of zij werden, niet zonder dwang, aangezocht, om voor de vereeniging, waar zij pas hadden feest gevierd in broederlijke eensgezindheid, te bedanken, om die der handlangers te steunen. (Men zie nr. 4 van den lsten jaarg. van dit blad). Verder werd alles wat bij den heer Thieme werkte er in opgenomen, welke werkzaamheden men ook verrichtte. Met het oog op zulk een oorsprong geloof ik, dat, de naam: „vereeniging van Thieme" niet misplaatst is.

Dit was geheel consequent met de handeling van den heer Thieme, die zijn zin niet kunnende krijgen in dezelfde vereeniging, eenige eere-leden haar aftroggelde en ze voor zijne vereeniging aanwierf.

De getrouwe lezers willen stoutweg beweren, dat hunne vereeniging op hetzelfde onafhankelijke standpunt staat, als de Grondzuil Maar, lieve vrienden, houdt ons niet voor den aap, laten we nu mekaar geen mietje noemen. Dat weet ge immers even goed, zelfs beter dan wij, dat dit een leugentje is; ja, gij gevoelt dat het een 1 e u ge n is.

Neem er de proef eens van als ge durft, neem eens een of ander radicaal besluit, dat den heer Thieme niet bevalt, en pas eens op, de poppen gaan aan 't dansen.

Ge weet, ge gevoelt toch ook, dat men altijd nog geen Bondslid duit. Zaterdag 14 dezer kreeg nog een der gezellen ontslag, zoo men zeide: omdat hij lid was van den Bond; en dan nog van onafhankelijkheidte spreken, neen, dat gaat niet op.

Ten slotte moet ik opmerken, dat het mij bevreemd, dat wanneer gij, „g_e~ trouwe lezers", werkelijk degenen zijt, die u in Oct. '67 zoo cordaat hebt gehouden, dat gij u de woorden: handlangers en raddraaiers hebt aangetrokken. Dat waren toch geen schoenen, die u pasten, maar wel hen, die u in dien tijd zoo schandelijk in den steek hebben gelaten. 't Zij aan hen zich op die woorden te verdedigen, en ik zal hen antwoorden als het noodig is.

't Belang van den typograaf, ja, van ieder werkman, staat nog dagelijks op het spel; maar dat bevordert men niet door hen, die verbrokkeling hebben gezaaid, in bescherming te nemen, en daartoe komt men niet, door de roede te blijven kussen, clic ons kastijdt en die de meester wijzelijk achter zijn rug verbergt met de eene -r— en in de an w hand allerhande moois laat zien v^'1' een nieuw tooneel). Ge zult me we grepen hebbenAdio!

J. Th. Scheepers, Secr. af<l. Arnhem Eed. Typ. Bond,

en ie secr. Algem. Arbeidersereen.

-Hoop op Gerechtigheid.»