Aan de leden vaa hst Internationaal Werklieden*»Verbond 2

Het hoofdbestuur der nederlandsche afdeelingen van het Internationaal Werklieden-Verbond maakt den leden bekend, dat voortaan geene van buiten komende personen, bewerende lid te zijn der Internationale en aanvraag om onderstand doende, zullen worden ondersteund, zoo zij niet voorzien zijn van een aanbevelingsbrief, dragende het stempel en de handteekening van den secretaris der afdeeling of sectie, waarbij zij vroeger waren aangesloten.

In alle landen wordt dezen maatregel door de Internationale toegepast.

Op aanzoek der brusselsehe afdeeling is inlichting gegeven omtrent zekeren Simon van Gelderen. Dat individu is voor de Internationale meer kwaad dan goed.

Na beraadslaging met de haagsche sectie is door het hoofdbestuur een schrijven gericht aan de leden van het comité, belast met het ontwerpen der statuten voor het Nederlandsch Werklieden-Verbond: dat schrijven behelsde het verzoek om bedoelde statuten zóó in te richten, dat eene aansluiting bij de Internationale geleidelijk kan geschieden; opdat ::,en, recht op den man afgaande, tusschen alle nederlandsche werklieden en de werkers der geheele wereld de zoozeer gewenschte en noodzakelijke verbinding j moge zien tot stand gebracht.

Amst., J. E. Kellee, secr.

19 Jan. '71. i

Gezel Redacteur!

Gelezen hebbende de afloop der meeting te 's Hage, kon het niet anders, of ik > werd verheugd in mijn hart, toen mijn oog viel op de aangesloten sigarenmakersen tabakswerkers-vereeniging de Volharding. Hartelijk welkom, mijne haagsche broeders! Hij, uwe amsterdamsche vakbroeder, is verheugd u in den geest te ontmoeten. Zóó is hij dan in zijne verbeelding (tot zijne innige blijdschap) teleurgesteld! Doch ik wensch nog meer zulke teleurstellingen te ondervinden, kon het zijn, uit alle plaatsen Tan ons land, ja, uit de geheele sigarenmakers-wereld. liet bewijst ook van uwe zijde, dat ge niet in staat zijt datgene daar te stellen waar ge als werkmau aanspraak op hebt, zonder u te vereenigen.

In nr. 17 van dit blad heb ik een weinig de noodzakelijkheid aangetoond van 't vereenigen; ik zeg: een weinig, want waar zouden wij beginnen en waar eindigen ? Doch op 't oogenblik is 't myn doel niet hierover uit te weiden; dit tot later, 't Is thans mijn doel eenige kennismaking met ulieden aan te knoopen, om daardoor elkander te leeren kennen en verstaan op den moeilijken en veelomvattenden weg die nog vóór ons ligt.

Nu dan, haagsche broeders, moed gehouden ! U allen omgordt hebbende met kracht, niet aarzelende om datgene aan het licht te brengen, wat op waarheid gegrond is; want _ de waarheid zal u Vrijmaken.

(jij zult mij misschien wijzen op onzen vriend Keiler; welnu, dat schrikt ons öiet af, maar spoort ons des te meer aan om datgene te durven zeggen, waardoor we de vrede uit ons hart zien verbannen.

Nogmaals, haagsche broeders, mijne hartelijkste groeten, en mogen wij het auen met ons zeiven wél nieenen, en us inzien en gevoelen de noodzakelijk*uCU ^an oas allen te vereenigen. Dit

is, zoo ik hoop, niet alleen mijn wensch, maar zoo ik hoop ook van mijne medebestuurders en leden.

Vol vertrouwen Moed gehouden,

Strijdt voor vrijheid en voor recht!

J. W. AVertwijn,

Pres. der Tabakswerkers-Vereenig# door Vriendschap bloeiende, te Amsterdam, en lid van het Int, Werklieden-Verbond.

De „Volharding'' juicht!

Aan alle Broeders Werklieden!

Daar elk tegenwoordig naar vooruitgang streeft, zoo ziju ook wij, -sigarenen tabakswerkers thans ook daarvoor genegen; wij hebben den blinddoek weggeworpen en gezien dat het dag was. Ja, dag, waarop wij zagen, dat er een nieuw licht voor ons moest opgaan, een licht dat zal blinken aan den dageraad; en even als de lentezon hare lieflijke stralen doet voorkomen, even zoo verwachten wij dit ook van de Internationale.

Sinds een jaar geleden hebben wij niet opgehouden onze gedachten en beraadslagingen daarover te treffen, totdat eenmaal die schoone heerlijke dag aanbrak, dat wij ons hebben aangesloten aan die vereeniging, welke ons bly moedig doet zien wat voor ons rechtvaardig is weggelegd, ja, waar wij rijke vruchten van kunnen plukken, even als een wijngaardenier, die zijne wijngaard bij tijds snoeit en zijn tijd daaraan met vlijt ten koste legt en daarop Gods zegen verwacht, even zoo ook wij; want het is niet genoeg om te werken en te bidden, maar men moet ook pogingen aanwenden om den drukkenden last lijdzaam te maken, opdat hij voor een ieder te dragen is, en ieder voor zich en zijn gezin het noodige kan verschaffen.

Het is ook niet genoeg dat wij weten dat er maatregelen worden genomen om ons van dien last te bevrijden, maar wij zijn verplicht daaraan ons zeiven te laten gelegen liggen; want het is niet genoeg bij een drenkeling hulp te roepen als men zelf geene pogingen aanwend om hem te redden. Daarom is het plicht geworden om elkander de hand toe te rijken, opdat wij eenmaal niet allen zinken in den afgrond van armoede en ellende.

Ja, ik zeg ellende. Is het niet ellendig als wij nederzien op zoovele duizende onzer natuurgenoten, met lompen bedekt, geen voedsel, ja, helaas, naakt (vervloekt bij de wereld)? Maar waar moet men zich van kleeden, waar moet men zich van voeden, als men niets heeft om dat alles te doen ? Bij voorbeeld, als men denkt aan menschen, die 6 a 7 gulden ontvangen voor hun gedaan werk, en daar moet af f 1,50 huishuur en ƒ0,30 busgeld; wat houden zulke menschen dan over, als ze een huishouden met kinderen hebben ? Voor dezulken staan armoede en ellende voor de deur. Bedelen mag men niet, nog veel minder stelen, du.? omkomen van armoede is voor hen de eenige weg.

Doch er leven nog menschen met een gevoelig hart, die bewogen dat alles aanzien; die de handen aan het werk hebben geslagen tot een edel doel, om ons namelijk tot broeders te vormen, om ons van den last te bevrijden, die hoe langer hoe drukkender wordt. Daarom roep ik luide tot alle werklieden: Vereenigt u! Werpt van u al wat onderdrukking is; komt tot ons, wij zullen u helpen, al is het dadelijk niet, maar met ter tijd. Of komt de stem uit u:

ben ik mijns broeders hoeder ? Moet ik voor mijne nakomelingen zorgen'?

Laat af die gedachten, want het denkbeeld van| verbroedering is te heerlijk, om zoo te spreken. Ja, dat denkbeeld is rijk, als wij nagaan, dat onze kinderen zullen verlost worden van de verdrukking, de ellende en de armoede, waaronder wij thans gebukt gaan. Daarom roep ik u allen toe, werklieden, om toe te treden tot den Bond, den broederbond, om den schat te verkrijgen die ieder lid tot zich neemt bij zijne aansluiting als lid der Internationale.

Gij, werklieden, wacht niet totdat uwe kameraden allen zijn toegetreden; treedt toe zonder aarzelen! Of komt de gedachte bij u op: Wat moet ik er alléén by : doen ? Men vreet toch zeker, als een metselaar den eersten steen van het gebouw nog niet gelegd heeft, er nog geen begin aan is. Zoo ook met ons. Zoo lang wij niet sterk genoeg zijn vermogen j wij niets; maar vandaag één en morgen een, zoo komt men tot de sterkte.

Ontwaak dus die slaapt, en de vereeniging zal over u lichten. Zoekt en gij zult vinden; klopt en u zal opengedaan worden. Het is immers niet genoeg, dat de vraag tot ons komt: waarmede zult ge u kleeden, of wat zult ge eten of drinken, als geen hulp meer wordt gegeven? Komt, broeders, laten wij doen wat wij kunnen; door eendracht te saam verbonden en volhardend tot het einde, dan zijn wij sterk, en de duivelen zijn niet machtig genoeg om ons te overheerschen!

Komt, broeders, reiken wij elkaar de

hand,

Houdt de vereeniging mee in stand, Ook hier in 't vaderland! Dan zal er ruste zijn.

S. J. Fkiedekich 'x Hooft,

Lid der Sigarenmakers- en Tabakswerkers-vereeniging de Volharding, te 's Hage.

Gezel liedacteur !

De ondergeteekende heeft tot zijn leedwezen alweder in nr. 926 van het Alg. Handelsblad eene advertentie gelezen van den heer W. S. de Jongh, boekbinder, Koningstraat, Arnhem, waarin hij een bekwamen knecht vraagt.

De ondergeteekende beroept zich op zijn schrijven in nr. 10 van dit blad (jaarg. 1870), en verzoekt iederen gezel eerst te informeeren bij gezellen, vóór hij zich bij bovengenoemden patroon verbindt. Hoewel de ondergeteekende thans geene conversatie houdt met de gezellen van genoemden heer, durft hij toch gerust zeggen, dat hier alweder het kapitaal over den arbeid heerscht, en dat de drijfveer van genoemden heer is: het zoeken van het ongeluk der gezellen.

Iedere boekbindersgezel verzoek ik dus nota van dit mijn schrijven te nemen.

C. S. van Dijk.

MEDE DEELINGEN.

Wij maken onzen lezers te Amsterdam opmerkzaam op de buitengewone vergadering van werklieden, die morgen, Zondag, in het locaal van den kastelein Beijer, Voorburgwal, zal plaats vinden. Verschillende gezellen zijn reeds als sprekers ingeschreven. De toegang is voor iedereen vrij.

LI. Zondag had de aangekondigde zang-uitvoering plaats in het locaal de I Vereeniging, ten voordeele eener weduwe I met zeven kinderen.