thans allen „gelijke plichten en gelijke lasten" hebben. Tr. zciJe, dat de plichten en lasten bijna uitsluitend op de rechtelooze arbeiders liggen. Mr. C. zag iu toekenning van het kiesrecht het middel, om „aan de ontevredenen een wapen te ontnemen" en „den klassenstrijd minder scherp te maken," waarop Tr. antwoordde, dat de ontevredenheid eerder grooter dan kleiner zou worden, dat de klassenstrijd er zuiverder en scherper door worden zou, doch op vruchtbaarder wijze óók in 't parlement zou worden gevoerd. Mr. C. had gezegd, dat de genomen of voorgestelde maatregelen voor den arbeider voortsproten uit

.3 3 ~ « l Tmn TiT'rtorlarcplvan in

een veriiieerueru gtjvuei vtw w». ,

de maatschappij; Tr. meende, dat ze mtegendeel 't gevolg waren vau de machtsvermeerdering der arbeiders, dat ze waren afgedwongen, en leidde daaruit af, dat al ons streven moet gericht zijn op de vermeerdering Van de macht der proletariërs, dat is: van hun inzicht in 't wezen van den klassenstrijd, van hun orgasatie en de vorming eener zelfstandige arbeiderspartij tegenover alle, clericale, liberale en radicale burgerpartijen. Zijn groot bezwaar tegen de rede was, dat mr. C. nog droomt van samenwerking tusschen de klassen en de voordeelen van algemeen kiesrecht had overdreven. Dit toch kan wel één der middelen zijn tot oplossing der sociale kwestie, maar niet het eenige. Organisatie der arbeiders is 't voornaamste en daarom wekte hij dezen op (hoewel 't eigenlijk hier niet mocht) zich aan te sluiten bij de sociaaldemokratie.

Ook Kok sprak in dezen geest; hij had bij 't hooren van Mr. Calisch telkens gedacht aan de liberalen, die bij de laatste verkiezingen bijna precies zóó hadden gesproken. Van een radicale „partij" is spr. niets bekend, wèl van eenige radicale heereu. Een werkman kan niet radicaal zijn. Hij vreesde, dat Mr. C, als hij eens in de Kamer kwam, de lui al even erg zou teleurstellen als de liberalen. Het stembiljet kan geen brood geven, is slechts middel, organisatie is 't voornaamste.

I)r. G. W. Kernkamp maakte zich warm over Kok's woorden, die hij verdachtmakingen noemt: de radicalen zullen het volk niet bedriegen. Aan Troelstra vraagt hij, wat deze onder „burgerpartij'' verstaat; nu Cornelissen in de Jusiice een Troelstra c.s. tot de „kleinburgerlijke socialisten'' rekent, weet spr. niet meer, wat een „bourgeois" is. Is dit iemand met een dikken buik? Spr. gaat daarna tegen Van der Goes te keer, die n.b. niet eens op de vergadering aanwezig was.

Troelstra krijgt verlof, Kernkamp te beantwoorden. Als deze een goed verstaander wil zijn, moet hij, juist door de aangehaalde uitdrukking van Cornelissen, beter begrijpen, wat „burgerlijk" is. Waarom noemt deze de parlementaire socialisten „kleinburgerlijk?" Ómdat hij meent, dat ze zullen verdwaald raken op het terrein der hervormingen op den grondslag der bestaande maatschappij. Allen, die met behoud dier grondslagen willen werken, behooren tot de burgerlijke partijen, dus óók de radicalen, die, door liem zooveel mogelijk op te lappen, den rotten rommel willen in stand houden. Eu men noemt ze burgerlijk, omdat al wat het huidige kapitalistische stelsel handhaaft, dus grond en arbeidsmiddelen aan enkelen wil laten, daarmede de vrijmaking der arbeidersklasse tegenhoudt. Gebeurt wat de radicalen willen, dan zullen de arbeiders niet meer voor %, maar voor >l3 worden uitgezogen; wij echter verfoeien alle uitzuiging.

Hierna komt Mr. Calisch weer aan 't woord. Hij vraagt, of hij dik genoeg is om bourgeois te zijn; dan moet men hem eerst maar uitlachen. Daar dit niet gebeurt, schijnt spr. niet dik genoeg te zijn. Kok heeft geen enkel argument gebruikt, alleen over „honger" enz. gesproken. Spr. weent ook wel over de ellende, die er geleden wordt. Maar daarom wil hij juist doen, wat kan gedaan worden. Troelstra heeft wel argumenten gebruikt, maar 't zijn meest groote woorden — dat is de gewoonte der sociaaldemokraten — om applaus te verwekken. Zij zijn juist zoo tegen de radicalen, omdat, als de hervormingen die dezen willen, worden ingevoerd, de sociaaldemokratische leiders geen invloed meer hebben op t volk. Kok zei, dat spr. in de Kamer wil. Waarom verwijt Kok dit niet aan Tr. en andere soc. dem. ? De sociaaldemokraten willen alles onderstboven hebben, maar dan komen ze er zelf óók onder. Ze willen maar honger, meer honger; van verbetering willen ze niets weten. Zoo althans R. v. A., en dat is 't hoofdorgaan. De anderen beteekenen niets. De sociaaldemokraten zijn maar een handjevol, althans in ons land. Al verminderen de radicalen de uitzuigerij slechts tot op de helft, dan is dat toch al mooi. De radicalen zullen vooruitgaan, de sociaaldemokratie zal tenondei gaan. De eersten willen geleidelijk verbeteren, geen haat kweeken. Er kan samenwerking zijn tusschen kapitaal en arbeid en die moeten we zoeken. Maar daarvan willen de socialisten niets weten. (Uitroep van Tjoelstra : Z.e is vaak genoeg beproefd!) De soc. dem. weten het alleen, wie 't niet met hen eens is, is een domoor ot een bourgeois. Met een opwekking tot samenwerking sluit spreker.

Alle sprekers werden geapplaudiseerd.

* «

#

Naar aanleiding der repliek van Mr. Calisch heeft Troelstra dezen uitgenoodigd tot een debat over de sociaaldemokratie. De heer Ca¬

lisch heeft daarin toegestemd, nuts het onderwerp zou zijn : De taktiek der sociaaldemokraten. Ook de voorzitter, de heer Trosée, heeft dit goedgevonden. Men kan dus waarschijnlijk binnen eenige weken een voortzetting van 't debat tusschen Calisch en Troelstra verwachten.

Concurrentie van gepensioneerden.

In de Simnlex-fabriek van Bingham werkt

een gepensioneerde sergeant-majaor Groenhuizen, die een pensioen van f 12 heeft en daarbij f 8 verdient aan de fabriek. Men kan er zoo'n man natuurlijk geen verwijt van maken, dat'hij met wei-keu zijn inkomen tracht te vermeerderen ; maar 't is voor auderen, die niets hebben, een hard gelag, als een plaats die zij zoo gaarne zonden innemen, bezet is door iemand die reeds f 12 per week inkomen heeft. Ook om een andere reden zijn gepensioneerden lastige concurrenten voor de overige arbeiders, daar zij voor laag loon kunnen werken. Men denfee aan den gepensioneerde bij de tram, die voor f 5.— per week conducteursdieust verricht.

Vier snuifjes voor Pelletier.

De oude portier.

Over den ouden 'portier van Pelletier schrijft men ons:

„Die man was vroeger tabakskerver. Nu moet men weten, dat zulk werk erg zwaar is; maar hij verdiende niet meer dan 8 heele guldens. Thans is hij oud en haast heelemaal uitgezogen; nu werd hij portier voor 2 gulden minder, dus 6 gulden. Hij moet nu in de kou staan op de tocht van de deur . . . och, dan wordt hij gauw ziek en is spoedig opgeruimd. Dan zijn ze den man kwijt, die heeft medegewerkt, om hen van arm, rijk te maken.

Eerst afbeulen voor een hongerloon, en dan of zóó langzaam dooden, of als een uitgeknepen citroen op straat smijten — dat doet de bezittende klasse met de voortbrengers van haren rijkdom!!

Mijnheer en de St. Nicolaas-commissie.

Vóór eenige jaren kwam de Sint-Nicolaascommissie vragen, of mijnheer niet iets over had voor de kinderen. Hij antwoordde: als hij iets te geven had, dan kon hij dat op de fabriek wel doen. Nu meent de Commissie, dat hij elk jaar iets geeft; maar daar is geen sprake van: slechts één keer is dit gebeurd.

Een lot en een borrel of: uitschot!

I)e uitlegger J. Zeidel schijnt van den patroon veel te hebben geleerd. Deze man laat zoo vóór eu na onder het werkvolk horloges, klokken, speeldoozen of zoo iets verloten. Wie geen lot neemt, wordt erg gedonderd en krijgt uitschot op uitschot. Wie veel bij hem vóór hebben, zijn degenen, die Zaterdags geld bij hem leencn tot Maandags, wanneer zij hun geld beuren. Een verschrikkelijke woekerrente wordt hiervoor betaald en bovendien staat er een flinke borrel op. Is 't niet schandelijk, dat zulke zaken op de goed- of afkeuring van 't werk invloed kunnen hebben ?

Al weer een ontslagen!

Verleden week kreeg een man gedaan, omdat zijn tabak te nat was. Als men nu bedenkt, dat men zoo min droge tabak kan verwerken als koud ijzer smeden, begrijpt men

niet, hoe om zulk een reden die man kon worden ontslagen! De patroon zei, dat de

meesterknecnt van aer -binae t met hem eens was. Is dat nu christelijk, van der Linde, dat ze dien man werkloos maken ?

Extra-bedeeling!

Jl. Maandag stond de steeg vóór de Secretarie van het E.K. Armbestuur vol menschen, die schreeuwend en tierend opdrongen naar de open deur van het gebouw, waaruit allerlei mannen en vrouwen kwamen met een papiertje en twee kolossale wittebrooden in do handen, die dan weer alle moeite hadden, zich door de luidruchtige havelooze menigte een doortocht te banen.

Grijze, vale ellende! De meeste dier menschen' gevoelde niets van het stuitende van dat tooneel, waarin zij de treurige rol vervulden. Hun hongerige blik keek begeerig naar het brood, dat hun was toegeworpen. De mee3ten dier armen zijn verloren zielen; de aanleg, waarmee ook zij ter wereld kwamen, is verstikt, verdord, door gebrek aan lucht, aan gelegenheid tot ontwikkeling. De eeuwig-lage zorg voor de meest gewone behoeften heeft niet alleen veler rug, maar ook hun geest gekromd. Verlorenen zijn het,

arme verongelukten op de levenszee en

ze weten het zelf niet, hoe erg ze zijn verongelukt !

Een paar vrouwen vroegen we, of ze elke week zoo'n paar brooden konden halen.

— Neen, 't was een extra-bedeeling: 2 brooden in 't jaar met 4 of 5 gulden.

De eene vrouw keek in waarheid „blauw van den honger." Ze had iets wolfachtigs in haar blik.

— „Ja," zei ze, „voor mij en^ m'n acht kinders heb ik 4 gulden gekregen."

„Per week?" vroegen we.

— Neen, éénmaal in 't jaar. We krijgen

geen bedeeling. Dio krijgen alleen oude menschen: 2 of 3 gulden per week."

Wij zagen de vrouwen „wijk G" binnengaan en zeiden tot elkander, dat ze misschien wel erg „tegen de Socialen" zouden wezen en „Oranje boven!" zouden brullen bij voorkomende gelegenheden.

Arme schipbreukelingen!

We worden rijk!

Verleden Zaterdagavond stond Troelstra

bij „de Stad Parijs" midden in een hoop volk te colporteeren. 't Ging vrij goed, maar de meesten durfden of wilden niet koopen.

Daar komt een heertje parmantig naar voren

en vraagt, wat hét blad kost.

„Drie cent," was 't antwoord.

„Drin cent!! maar dat is veel te duur voor een arbeidersblad; dat kan veel goedkooper!

Tr. meende, dat mijnheer dan zelf maar een goedkooper arbeidersblad moest uitgeven. Hij wees er op, dat ons blad niet aan deu geldzak is verkocht en dus niet van de advertentiën kan bestaan. Oók was 't geen bewijs van weelde, dat da redacteur zelf colporteerde. Hij gaf de verzekering, dat er 's weeks nog- vrij wat bij moest. Daarop riep hij: „Wie moet er nog een Baanbreker voor clrie cent! Wat er overblijft, is voor mijnheer, eu wat er tekort schiet, zal hij bijbetalen."

Het publiek lachte; het parmantig heertje „ging er tusschen uit," zooals enkelen hem nariepen, eu de eerst vrij onverschillige omstanders werden zóó koopgraag, dat Tr. in 10 minuten zijn armvol bladen kwijt was.

Krenterig in 't nemsn — royaal in 'twegsmijten.

Het eigendomsrecht is niet alleen een „heilig," maar ook een veelomvattend recht. Als ik eigenaar ben van een stuk grond, ben ik ook eigenaar van wat er in en er onder en er boven is, eigenaar dus van de lucht op mijn grond. Niemand mag in die lucht boven mijn grond iets bouwen, ook al heb ik er niet de minste last van.

De stad Utrecht is eigenares van bijna alle straten. Om nu over die straten heen een balcon te hebben, daarvoor moet men vergunning hebben van Burgemeester en Wethouders. Maar nu hebben die er iets op bedacht, om centen te kloppen uit die balcons. Ze willen nl. aan iemand, die aan de Kanaalstraat hoek Javastraat eenige woningen heeft gebouwd, geen vergunning geven voor de balcons, als hij zich niet verbindt, om voor elk balcon „ter erkenning van het eigendomsrecht der gemeente op den grond, boven welken het balcon zich bevindt, jaarlijks f 1.50 te betalen, dat is f 7.50 per jaar voor de 5 balcons.

Nog nooit heeft de gemeente zoo iets geeischt, maar zie je, als men zooveel duizenden weggooit aan muziek, fruitlial, beurs-inrichting enz., dan moet men zien van alles wat te halen. Hoe royaler men is in 't weggeven aan de grooten, lioe krenteriger moet men zijn

in t nemen van de kleinen.

De Gemeente als uitzuiger.

Bij de Stadsreiniging zijn 's nachts 30 personen in dienst, die 's morgens niet naar bed kunnen gaan, maar verplicht zijn de schuiten met vuilnis te vervoeren. Als de gemeente, in plaats van f 10.000 aan de muziek te geven, die menschen 's ochtends naar bed liet gaan en hen tevens beter betaalde, zouden

er weer eenige werkloozen plaats kunnen vinden.

Pijpers, dat is iets voor jou!

Leermeester der Koningin.

Prof. Kramer alhier is benoemd, om de jonge Koningin les te geven in de geschiedenis. Nu, de man was voor kort nog leeraar aan de meisjes-burgerschool, dus met les-geven aan jonge meisjes bekend. Als men echter gelezen heeft, wat dr. Kernkamp in de Amsterdammer heeft medegedeeld omtrent de opvatting, die deze professor van geschiedenis heeft, kan men de jonge Koningin met dezen leermeester geen geluk wenschen. Alleen staatkundige gebeurtenissen behooren tot de geschiedenis van prof. Kramer; de toestanden der nijverheid, de eigendomsverhoudingen, het lot der arbeidersklasse, enz. enz., in één woord: de economische grondslagen der maatschappij behooren niet tot de geschiedenis. Zoo'n knul weet nog niet eens, dat hetgeen op die grondslagen gebeurt, voornamelijk van die grondslagen afhangt. De jonge Koningin zal dus van het eigenlijk wezen der geschiedenis niets vernemen.

Een ziekenfonds zonder statuten.

De hooihandelaar Ilooghiemstra heeft voor zijn werkvolk een ziekenfonds zonder statuten, hetwelk geheel onder beheer van den patroon staat. Ze moeten 3 procent van hun weekloon laten staan en de helft van hun giften op kermis en Nieuwjaar en krijgen daarvoor bij ziekte na den derden dag hun half weekloon uitgekeerd.

Daar de werklui van den heer Ilooghiemstra niet onder curateele zijn gesteld, dient hij hun inzage te geven van 't beheer hunner gelden en moet er een reglement worden gemaakt, waarin aan hen, die 't geld moesten betalen, óók 't recht wordt gegeven, te bepalen wat er met dat geld zal worden gedaan,

't Was maar een hondje!

De vierde batterij van de veld-artillerie te Utrecht is nog al rood, en het volgende voorval is niet geschikt, om hen minder rood te maken, daar alle onrechtvaardigheid en onderdrukking het gevolg heeft, dat men al meer en meer naar het uur der verlossing begint te verlangen.

De manschappen van die batterij hebben nl. een hondje met elkaar, Prins genaamd. Ze zijn mal met dat beestje, dat geregeld het overschot van hun maal krijgt. Eukt de vierde batterij uit, dan is óók Prins present.

Zóo was Prins óók weer present, toen den lOen dezer de batterij uitrukte.

Daar komt op een keer de kanit.ein Miv

binnenstuiven met de order, dat niemand der manschappen de permissie van 12 uur ma? hebben.

Waarom niet? — zal men vragen.

Omdat Prins mee was uitgetrokken!

'Zóó kinderachtig handelt men tegenover dat corps, dat volgens den heer Van Beuningeu in de Tweede Kamer uit zulke „flinke jongens bestaat en dat hij een keurcorps noemde.

De Seingever.

De burgerbladen wisten al te vermelden, dat De Seingever, het blad der socialistische spoorwegvereeniging, niet meer zou verschijnen. Maar ai heeft men t ook aan Van Veersen onmogelijk gemaakt, het blad te leiden, toch blijft De Seingever bestaan. Het bureau van redactie is thans gevestigd aan ... het bureau van De Baanbreker en het laatste nummer onder een nieuwe redactie verschenen, doet in degelijkheid niet voor de vorige onder. Neen kapitalisten, gij doodt de socialistische vakbeweging niet!

Bakkersgezellen.

Onder de bakkersgezellen bestaat het voornemen eene Vakvereeniging op te richten

Reeds geruimen tijd werden daartoe stappen gedaan. Men is thans toch zoover, dat zonder twijfel tot de oprichting zal worden overgegaan.

Woensdagavond komt men tot dat doel bijeen.

YAN HIER EN DAAR.

Armen en operaties.

Professor von Eiselsberg sprak in zijne rede van 3 October 1893 bij de aanvaarding van zijn ambt in Utrecht over den slechten toestand, waarin de armen verkeeren als zij moeten geopereerd worden. '

Uit die rede willen wij enkele mededeelin-

gen doen.

„Een jonge huisvader uit den arbeidersstand

had het ongeluk, zijn rechter vonrarm

ken. Na enkele dagen ontstond een zware ontsteking met verschijnselen van bloedvergiftiging. Alleen wanneer de rechterarm terstond werd afgezet, was er uitzicht, om den man in 't loven te houden.

Dit werd den patiënt voorgesteld; hij had alle vertrouwen in den arts, maar toch weigerde hij, in de operatie toe te stemmen Waarom? Wel, hij zeide: „Hoe zal ik zonder rechter arm mijne vrouw en kinderen onderhouden? Ik word hier slechts tot last; het is maar beter dat ik sterf, misschien trouwt mijne vrouw een anderen flinken arbeider die

haar en de kinderen verzorgt."

•* *

*

„Hoe treurig is het, wanneer door een overgeërfde of andere kwaal een deel van de neus geheel verloren is gegaan! Zulk een ongelukkig wezen, vooral als het arm is, wordt tot mikpunt van de algemeene spotlust. Hii

vindt geen dienst, daar ieder hem verafschuwt.

Zijn bestaan is vaak nog ellendiger, dan dat van kreupelen of melaatschen, waarvoor no«asylen bestaan en dikwijls blijft zulken menschen, die toch kunnen werken, niets anders over, dan zich met bedelen een bestaan te verschaffen. Zoo mogelijk moet hier dus door

een operatie geholpen worden.

* *

*

„Lij een gezwel aan de baarmoeder kan een vermogende dame tijdens de zware bloedingen te bed blijven en daardoor het bloedverlies verminderen. Wordt dit eenige jaren volgehouden, dau kan daardoor een operatie worden voorkomen.

Maar de dagloonster heeft daar geen tijd voor ; zij verzwakt zóó door't herhaalde bloedverlies, dat 't dringeud noodig is, door een

operatie het gezwel te verwijderen."

* *

*

In 't laatste deel zijner rede, wijst de professor er op, dat operaties (als ze wel goed, maar niet bepaald noodig zijn) wel eens moeten worden nagelaten bij menschen, die met haid werken den kost moeten verdienen en daardoor de verbanden enz. niet goed kunnen onderhouden. Uit alles blijkt intusschen duidelijk, hoe ook ziekte en ongeval den arme veel zwaarder drukt van den rijke. En toch is de arbeider de voortbrenger van allen rijkdom I