Uit het Roomsehe België. In het orgaan van de .Centrale der Metaalbewerkers van België van Mei j.L, vinden we een opgave van de beteekeafs en den omvang van de Christelijke Metaalbewerk'ersfederatie daar te lande. Als wede cijfers iyan onze Centrale aldaar en die van de Christelijke Federatie naast elkander zien, dan kunnen we ons nog een beter denkbeeld vormen over het geschreeuw, dat wé :zoo af en toe nopens de Belgische verhou; dingen inde organen van onze R.-K. en Christelijke zusterorganisaties zien aangeheven. Het onderstaande staatje geeft ons een i beeld van de verhoudingen: _ , , Centrale der Christelijke Federatie Socialistische Metaalbewerkers Ledental, einde 1920 : 6.473. 158 852 Totale inkomsten 1920: 214.511.43 9.355.315.02 fr. Totale uitgaven: 93,176.23 7.103.131.90 , Uitgaven der stakingskas; ia 477.00 2,374.256.95 „ werkloosheidskas: 3.030.50 U56.35a60 " Van het orgaan werden uitgcdeeld Van ons Wad werden 56.460 exemplaren. uitgedeeld 2.037.400 exemplaren, Is dit overzichtelijk staatje op zich zelf al in staat ons de onbelangrijkheid van de Christelijke organisatie in het metaalbedrijf te demonstreeren, nog duidelijker wordt dit, als we even uitrekenen, hoeveel de inkomsten per lid bedroegen in beide organisaties. Onze Centrale had over 1920, bij een ledental van 158.852, een bedrag yan 9-555-3 C francs aan inkomsten. Dat is gemiddeld per lid 60.15 franc. De Christelijke Federatie had over hetzelfde jaar, op 6475 leden, een bedrag van 214.911 francs aan inkomsten of gemiddeld 33•19 franc. Dat is een verschil van beteekenis.. Ondanks het feit, dat blijkbaar de Christelijke organisatie een lagere contributie heft (met de mogelijkheid, dat bij de Christelijke Federatie een grooter deel van de financiën* inde afdeelingskassen blijft dan bij onze Centrale, willen we rekening houden), wil de groei er niet in komen. Dat behoeft ons niet te verwonderen. Ineen land, waar de arbeiders uit ervaring weten, dat de kracht van één organisatie onmisbaar is, is het niet zoo gemakkelijk om de splijtzwam te werpen. In het Roomsehe België zijnde arbeiders niet gediend van verdeeldheid brengende geboden van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleeders. En, wellicht komt het juist daardoor, dat de Belgische bisschoppen zich niet zoo druk' maken. ■Stel je ook eens voor, dat men al dié duizenden roomsehe metaalbewerkers met de kerkelijke tucht moest straffen. Lieve-mensch-nog-es-toe, men zou niets meer overhouden. Het R. K. Soliclarisme inde praetijk. De tijden zijn thans wel zeer leerzaam voor hen, die zich niet aan een fata-morgana vergapend, rekening houden met de harde praetijk van het leven en den strijd voor verheffing en ontvoogding der proletarische klasse daarop baseeren. De algemeene arbeidersbeweging, die altijd en nog steeds, een open oog en oor heeft gehad voor deze noodzakelijke voorwaarde van den strijd, heeft zich altijd geplaatst op het standpunt van den klassenstrijd. Niet öm dien klassenstrijd plaatste zij zich op dat standpunt, maar omdat haar inzicht inde economische en maatschappe-- lijke verhoudingen haar tot de erkenning van het klassekarakter dezer samenleving* dwong! En dus bracht zij organisatie inden klassenstrijd en schiep dóór dien strijd een arbeidersklasse, welke in geestelijk, zedelijk en materieel opzicht een gansch ander aspect te aanschouwen geeft dan dezelfde van weleer, wier psychische en materieele toestand door H. Roland Holst in haar boek „Kapitaal en Arbeid in Nederland” aldus aangrijpend erd geschilderd: „Geslacht na geslacht werd geboren, leefde en stierf zonder een anderen levensinhoud te hebben gekend dan zorg voor de vervulling der grofste materieele behoeften en een andere vreugde dan zinnelijke beowelming. Hun ellende was niet die van ' den modernen proletariër, voor wien uit wrangste derven het verzet ontstaat dat verheft, de hoop die verzacht, de gemeenschapszin die veredelt. Hunne ellende was die van stompzinnige schepselen, zwak van fysieke, nog zwakker van geestelijke krachten, lijdend zonder uitzicht en van hunne degeneratie onbewust.” * * * De confessioneele vakbeweging echter, die, alhoewel ook zij zich rekenschap moest geven van de feille botsingen van belangen die het maatschappelijk en economisch leven van voorheen en thans te aanschouwen gaf en geeft, heeft nimmer de door ons aanvaarde noodzakelijke consequenties willen of durven trekken uit den historisch geboren geworden toesland. . Zeker, wel hebben wij inden loop der jaren, al naarmate dc klassebewuste orga-

nisatie der arbeiders in macht en aanzién won, merkwaardige evolutie ten opzichte van haar strijdwijze in het confessioneele kamp kunnen gadeslaan en zagen wij, dat ook zij steeds meer en meer gingen treden „inde school van den klassenstrijd, waar zelfs de starste koppen tot begrijpen komen”, om met v.d. Tempel te spreken, maar toch heeft tot op het huidig tijdstip de confessioneele vakbeweging haar tweeslachtig karakter niet af gelegd om, èn het proletariaat èn het kapitalisme te willen dienen. De erkenning, dat op den grondslag van hèt privaatbezit der productiemiddelen en de eerbiediging van dat privaat-bezit als een natuurrecht de oplossing te beréiken is van de sociale questie, blijft haar noodzaken tot een politiek van schipperen en laveeren, met inachtneming van de belangen van hef kapitalisme zelf, op wier samenwerking en harmonie zij prijs stelt. Treffend juist heb ik altijd dat standpunt belichaamd gevonden inde houding van den R.K. Transportarbeidersbond bij het groote havenconflict in het voorjaar van 1919, toen inden strijd tegen die groote en machtige reeders het standpunt ingenomen werd van „niet staken, maar ook niet werken!” Den laatsten tijd vooral, is het meer in het bijzonder de R.K. vakbeweging geweest, die de harmonie, het solidarisme tusschen kapitaal en arbeid, heeft gepropageerd. Wilden wede heeren gelooven, dan was dat solidarisme reeds verbazend innig en verkeerde het door het bekende bedrijfsradenstelsel reeds in zoo’n vergevorderd stadium, dat met recht verwacht mocht worden, dat dan toch eindelijk het langverwachte en langgezochte heilserum gevonden was voor alle kwalen, waaraan het zieke lichaam onzer maatschappij onderhevig was! En werd, om slechts bij een enkel voorbeeld te verpoozen, inden zomer van 1919 uit die kringen niet met trotsch en groote blijdschap gewezen op die prachtige collectieve arbeidsovereenkomst inde metaalindustrie, die gesloten tusschen de R.K. Werkgeversvereniging én de confessioneel werknemersorganisaties, de heerlijk gerijpte vrucht was aan den boom der solidaire belangengemeenschap ? En dies trokken zij er op uit en verkondigden luide vanaf de daken, dat: „Het solidarisme zou morgen heerschen op aard” I • • • De aigemeene arbeidersbeweging heeft bij ai die groote bombarie over dat "solidarisme en die ontroerende belangengemeenschap, haar zin voor de realiteit niet verloren. Mochten wij al in het najaar van 1918 en inden zomer van 1919 eenige meerdere toenadering kunnen constateeren tusschen patroons en arbeiders, speciaal tusschen patroons en de confessioneele vakbeweging, dat die toenadering permanent zou zijn en zou zijn ontsproten uit innig gevoelde solidariteit van belangen, heeft de algemeene vakbeweging nooit kunnen zien. Veeleer meenden wij, dat de meerdere toenadering te wijten was aan de roerige November-gebeurtenissen van 1918, die den patroons hadden geleerd, dat de tijd, dat er met de arbeiders gedaan kon worden wat zij er maar mede beliefden, voorgoed voorbij was. En omdat in die voor de bezittende klasse zoo critieke dagen, de confessioneele vakbeweging zulke schitterende diensten had bewezen aan dezelfde, ontving zij een vriendelijk tikje op de wang en werden haar fata-morgana’s als „solidarisme” en „belangengemeenschap” voor oogen gehangen, waaraan een vakbeweging, waarvan zij meenen dat zij a 1 t ij d meer oog- voor den schijn dan voor de werkelijkheid heeft gehad, zich nu andermaal wel weer moest vergapen... _ Want het ging met dat heerlijke solidarisme, ais met Saul, den zoon van Kis. Deze ging uit om zijn vaders ezel te zoeken en hij vond een koninkrijk. Het solidarisme werd de wereld ingeslingerd om de theorie van den klassenstrijd te loochenen, de verbroedering der standen te demonstreeren en de practische toepassing van dat solidarisnle geeft ons thans aanschouwelijk onderwijs in... den klassenstrijd! Gaan wijde practijk van de laatste maanden even na, dan vinden wij een overcompleet van argumenten voor deze bewering. De R.K. solidariteitsgedachte heeft leiding gegeven bij de oprichting van den R.K. Centralen Raad van Bedrijven, teen de revolutionnaire wereldgebeurtenissen van November 1918 tot een gewijzigde organisatie van het bedrijfsleven dwong. Nu de kou van de lucht is, is er in R.-K. werkgeverskringen groote tegenstand tegen de tenuitvoerlegging van datgene, wat in dagen met wat benauwder atmosfeer was overeengekomen. Voor enkele maanden terug hebben we een conflict gehad in ons brave Zuiden

j tusschen de R.-K. sigarenmakerspatroons Len dein hoofdzaak R.-K. gèorganiseerde j arbeiders. De arbeidsvoorwaarden waren vastgelegd ineen collectief contract. Op zekeren dag gingen zij de patroons de diverse bepalingen van dat collectief: contract wat te drukkend vinden, weshalve er maar werd besloten de patroonsvereenij §dng te ontbinden, om op die geraffineerd gemeene manier van dat collectieve contract I af fe komen. I Inde bouwvakken had men eveneens een I collectief contract. Als uitvloeisel vaneen j bepaling in dat collectief contract werden I de loonen in December met 3 cent per uur verhoogd. Behalve in-Tilburg! De afdeeling Tilburg ?an den R.-K. patroonsbond I vertikt gewoon te voldoen aan deze bepaling der collectieve overeenkomst en laat | er lustig om staken! Zoodat wij op dit j oogenblik ineen van de voornaamste plaatsen van het Zuiden getuigen zijn vaneen staking van ruim 600 R.-K. bouwvak-I arbeiders tegen R.-K. patroons over | naleving der collectieve overeenkomst! I Inde metaalindustrie rverd in Augustus j 1919 tusschen de R.-K. vereeniging van werkgevers en de R.-K. en Christelijke J Metaalbewerkersbonden óók een collectief contract afgesloten. Men sloot dat in J Augustus. 1919, om eerst gelegenheid te hebben het contract met den Metaalbond Ite kunnen observeeren. Toen een jaar daarna het contract met den Metaalbond J niet werd hernieuwd, gebeurde zulks óók niet met het contract met, de R.-K. werk- I geversvereeniging. Als de R.-K. werkgevers niet konden I copieëren, deden zij maar liever niets! Wèl J hadden die R.-K. werkgevers een schoone gelegenheid om nu eens te toonen dat zij beter waren dan dein den Metaalbond vereenigde patroons, maarde heeren predikers j van het solidarisme hadden daar niet yan 1 terug en gaven hun mede-predikers uit het arbeiderskamp niet thuis! Allemaal uit j zuivere belangengemeenschap! De heeren dienden hun klassebelang I en smeten het „solidarisme” over boord. De confessioneele metaalbewerkersbonden mochten zich tevreden stellen met een voortzetting van het oude collectief con- I tract, met copieëring van de looncijfers van J den Metaalbond. En met nog deze wijzi{ IRHfb dat het collectief contract maandelijksch opzegbaar werd. j Ook hier dus de arbeidsvoorwaarden bij j collectief contract geregeld, j Dit coUectief-contract echter wordt niet I nageleefd! I )’Jai ja, ik weet wel dat mijn verhaal een-I fonig is!” I Verschillende R.K. aangesloten patroons laten lustig overwerken, zonder dat zij er een cent extra-loon voor betalen! Wel zijn j zij dit krachtens CoJI. Contract verplicht, maar zij trekken er zich niets yan aan ! Heerlijk R.-K. Solidarisme, hetwelk de collectieve contracten als scheurpapier behandelt! Deze feiten, gegrepen uit de practijk van j enkeie maanden, zijn met vele anderen te vermeerderen. De enkelen die wij hier gaven zullen echter wel voldoende zijn om 1 ieder onbevooroordeelde een duidelijk beeld te verschaffen van dit „R.-K. solidansme inde practijk” ! I ïons tot leering strekken! , Met groot élan, met nieuwe kracht aan oen arbeid, om de klassebewuste organisatie te propageeren ! . Brengen wii steeds hechtere organisatie m den klassenstrijd, om dóór dien strijd, op &e pumnoopen van het vuige kapitalisme te ■ kunnen optrekken het gebouw der toekomst, ■waar het ware solidarisme zal zijn p-ebracht van ideaal tot werkelijkheid! D. W. v. H. Een ander geluid. In veroand met den regen van klachten, die van werkgeverszijde naar aanleiding van de ongunstige bedrijfstoestanden, worden geuit, komt het ons niet ongewenscht voor ook eens melding te maken vaneen ander geluid. Wij lezen in „De Vraagbaak” van 27 April j.I. het volgende; Malaise. „In dezen tijd van het jaar komt als een zwerm bijen een groot aantal jaarverslagen van Nederlandsche ondernemingen van de drukpers ons vertellen, hoe de gang van zaken in het afgesloten boekjaar is geweest en in sommige kan men ook lezen van de verwachtingen in het nieuwe, reeds ingetreden boekjaar. Wat tot dusverre omtrent de resultaten vaneen groot aantal ondernemingen werd gepubliceerd, valt zeer mee. Als men liet geklaag in industrieele kringen hoort en dan de laatste balans, verliesen winstrekeningen op den keper beschouwt, dan moet men toestemmen, dat de zaken veelal veel ongunstiger worden voorgesteld dan zij in werkelijkheid zijn. Blijkbaar moet dit pessimisme dienst doen om de aandeelhouders milder ter

stemmen ten opzichte yan de wijze van winstverdeeling. Men gaat er in het algemeen toe over door de opvoering der reserven en der afschrijvingen zoo groot mogelijk deel der winst te kapitaliseeren niet aan aandeelhouders uitte keeren, maar inde zaak te houden. Dat de tijden van abnormale dividenden van 50 tot 100 en meer procenten niet zouden voortduren, zal toch de grootste optimist wel niet hebben gedacht en dat men met een redelijk dividend over 1920 uitte keeren, tevreden zou moeten zijn, lag wel voor de hand. Een dividend yan 8 pCt. voorr aandeelhouders der Holl. Draaden Kabelfabriok is toch in normalen tijd 'geen raalaise-uitkeering ? ■Van de scheepswerven vermeld ik, dat de Koninklijke Mij. ~De Schelde”, evenals over 1919, over 1920 een dividend van * 5 pCt. uitkeert... maar overeen verdubbeld kapitaal. Bovendien werden de reserves extra versterkt. De Maatschappij ~Feijenoord” behoorde niet tot de hooge dividend-uitkeerende ondernemingen, maar dat 1920 nog niet zoo slecht was, bewijst de bruto winst ad f 768.000, tegen f 869.000 in 1919, De netto-winst bedraagt f639.000, tegen f641.000 over 1919, terwijl ten slotte aandeelhouders met de 10 pCt. uitkeering nog 2 pCt. meer ontvangen dan over 1919. Ook de houthandel klaagt graag, maar de aandeelhouders van de N. V. Houthandel v/h. C. Keij kunnen toch hun izj- pCt. niet zoo slecht noemen. Ik bepaal mij tot deze enkele gegevens. De cijfers van banken en réederijen zouden tot uitvoeriger commentaar kunnen leiden, maar die laat ik rusten.” Nu zal men van werkgeverszijde allicht opmerken, dat de pessimistische beschouwingen in hoofdzaak gewijd zijn aan de toekomst. We zouden evenwel de vraag willen stellen, sedert wanneer we bij het publiceeren van de bedrijfsuitkomsten geen pessimistische beschouwingen hebben vernomen. Het is nu eenmaal een verstandige politiek bm z’n verwachtingen niet te hoog op te schroeven, omdat dan bij eenigen tegenslag de teleurstelling dubbel treft. Het zal ook, wat betreft de bedrijfsuifkomsten over 1921, wel weer losloopen. Komt er groote malaise, dan zijn het toch als regel de arbeiders, die daarvan het meest de dupe worden. In elk geval, de meeste ondernemingéh hebben rijkelijk afgeschreven en gereserveerd en als onverhoopt de resultaten over 1921 minder gunstig zullen zijn, is er nu reeds gezorgd yoor den kwaden dag. De arbeiders, die als regel van de eene week inde andere leven, missen de middelen voor zulk een politiek. Het oordeel vaneen fabrieksdirecteur. Bij dc groote massa klachten die we van de ondernemers regelmatig vernemen over arbeidsschuwheid en gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel, doet het ons goed als we zoo af en toe eens een ander geluid vernemen. Zoo vonden we inde rubriek „Onder de menschen”, inde „Nieuwe Rotterdammer Courant” van 5 Mei, de meening omtrent den economisdhen 'toestand weergegeven, van den heer Van Heffen mede-directeur van de Hollandsche Draaden Kabelfabriek te Amsterdam. Zonder het nu m alle opzichten met dezen heer eens te zijn, moeten we toch constateeren, dat zijn denkbeelden niet ongunstig zijn en hij in elk geval zich in waardeerenden zin uitlaat over de werklieden, die in dit bedrijf werken. En, al was het alleen maar om die waardeering die uit zijn woorden spreekt dan is het al ruimschoots van belang, van het oordeel van dezen directeur eener groote onderneming gewag te maken. Wij laten het hier volgen: De heer Van Hoffen, mede-directeux van de Hollandsche Draad- en Kabelfabriek, te Amsterdam, bleek den 'stand van zaken optimistisch te beschouwen. Hij is er van overtuigd, wat het gebied van zijn dgen industrie betreft, dat daar de grootste ellende van de crisis voorbij is. Vooi de malaise ziet hij dne oorzaken: de economische actie, die als een vloedgolf over de heele wereld gaat; de concurrentie van het buitenland, vooral tengevolge van de valuta en de koop-moeheid van het publiek. Wat het eerste punt aangaat, de verhouding tusschen werkgevers en arbeiders, meent hij, dat vorige geslachten veel de schuld zijn aan den strijd van tegenwoordig. Zij hebben de werklieden niet tot hun recht laten komen, doordat zij hun niet hebben geloerd een nuttig profijt te trekken van wat ruimere loonen en van meer vrijen lijd. Daardoor wekken de betere arbeidsvoorwaarden van thans aan den eenen kant ontevredenheid, aan den tenderen kant excessen. Dit maakt de taak van de leiders der bedrijven nu zeer moeilijk. Ons geslacht van werkgevers zal zich opofferingen moeten getroosten pm den zwaren tijd door te komen. En