een tg vermoeden, dat’het de besprekingen,, gevoerd tusschen het bestuur van de R.-K. Werkgeversvereeniging en de combinatie van de vijf samenwerkende bonden, geweest zijn, die hem tot de conclusie gebracht hebben; dat de leiders van de vakverenigingen zich zouden hebben uitgesproken voor bescherming. Deze conclusie, dit willen we dan wel opmerken, is even onjuist als voorbarig. Voor zoover we kunnen nagaan, hebben de besturen van het R.-K. > Vakbureau en het Chr. Nat. Vakverbond zich vóór bescherming uitgesproken. Het N. V. V. echter neemt ten opzichte daarvan een afwijzend standpunt in. Bij de besprekingen met de R.-K. Werkgevers is ook het punt protectie, in het onderhavige geval doen we beter om te spreken over bescherming, ter tafel gekomen. De R.-K. Werkgevers zien daarin een middel om hun, door de lage Duitsche valuta zeer getroffen bedrijven, van den .'ondergang te redden. Inderdaad, als er van bedrijven, die met loonsverlaging niet zijn te helpen, sprake !s, dan betreft dit inde allereerste plaats sommige bedrijven, wiér beheerders bij de R.-K. Werkgeversvereeniging zijn aangesloten. De vakvereenigingsleiders hebben zich echter bij deze besprekingen niet con amore yoor bescherming uitgesproken en zeker ■ niet de leiders van onzen bond, die nog altijd van meening zijn, dat vrijhandel een belang is ook, en inde eerste plaats, voor de arbeiders. Bij de besprekingen was overeengekomen, dat andere middelen dan loonsverlaging zouden worden onderzocht. Onder deze middelen was ook genoemd bescherming. Van dat onderzoek is niets gekomen, omdat de R.-K. werkgevers dit niet wilden afwachten en ondanks alles 'de verlaging doorvoerden. Wij willen niet ontkennen de mogelijkheid, dat we na onderzoek tot de conclusie zouden hebben kunnen komen, dat voor bepaalde takken van de industrie een tijdelijke bescherming gewenscht zou zijn. Buitengewone tijdën eischen soms buitengewone middelen en, aangezien we vrijhandel niet zien als een dogma, maar als een reëel ding, wenschen we ons niet vast te leggen om onder geen enkele omstandigheid daarvan af te wijken. Het betrof hier dus niet d e metaalindustrie, doch slechts bepaalde deelen. Overigens, vaneen onderzoek is, dank zij de houding van de R.-K. werkgevers, niets gekomen en derhalve laten wede vraag, of voor bepaalde deelen van de metaalnijverheid protectie gewenscht is, voorloopig blanco. Staking bij de r.-k. werkgevers in district V. ZALT-BOMMEL. De staking is hier, zboals elders, volledig; bij Meijer zijn eenige bazen aan het werk, plus een 3-tal werkwilligen. Deze laatsten worden thans als heeren behandeld: zij komen en gaan naar de fabriek inden auto. Hef aantal stakers bij Meijers is: van den Alg. Ned. Metaalbewerkersbond 67, R.-K. Metaalbewerkersbond 41, Christelijken Metaalbewerkersbond 5, Ongeorganiseerden 25, totaal 138 stakers. 'i Bij van Voorden werken slechte 2 ouden van dagen. Hier is ’t aantal stakers van den Alg. Ned. Metaalbew. Bond 13; de R.-K. Metaalbew. Bond '4; ongeorganiseerden 6, totaal 23 stakers. Het totaal aantal stakers te Zalt-Bommel is 161, TIEL. In het stadje Tiel, bracht de staking heel wat beroering. De enkele werkwilligen die hier waren, zijn reeds den eersten dag, na een hun gebrachte ovatie, genezen en van hun dwaling teruggebracht. Het aantal stakers is bij Daalderop van den: Alg. Ned. Metaalbewerkersbond 185, R. K. Metaalbewerkersbond 126, Christel!j, ken Metaalbewerkersbond 16 leden, Ongeorganiseerden 36 leden, totaal 363 stakers. Bij Kurz van den: Alg. Ned. Metaalbewerkersbond 77, R. K. Metaalbewerkersbond 7, Ongeorganiseerden 13, totaal 97 stakers. . Het totaal aantal stakers te 1 iel is 460. UTRECHT. Vóór het uitbreken, van dë staking, was door de Werkgevers aangeplakt, dat ieder die geen genoegen nam ,met de aangekondigde loonsverlaging, als

ontslagen werd beschouwd. Nu na 7 weken | staken ontvingen de arbeiders van eenige firma’s onderstaand briefje: Utrecht, 14 December 1921, Aan den heer enz. Aangezien na beëindiging der staking het ons nief mogelijk zal zijn, anders dan met verminderd personeel den arbeid te hervatten, hebben wij besloten, het dienstverband met al onze werklieden te verbreken, om welke reden wij u hierbij ontslag uit onzen dienst verleenen met ingang van 26 December 1921. Eventueel nog verschuldigd loon, benevens een rénteboekje liggen te Uwer beschikking. Bij hervatting van het bedrijf zal met een eventueele sollicitatie uwerzijds gaarne rekening worden gehouden. Vólgt onderteekening. Dus dit is voor de tweede maal ontslag, doch met het vooruitzicht van: „straks weer terug te mogen komen”. De arbeiders trekken zich van al deze brieven niets aan en tégen de werkgevers zeggen wij: spaar toch al deze gelden, het is alles wgggegooid geld. Bij de firma v. ’t Hoff, waar op Donderdag 15 Dec. de staking is ingegaan, is ook alles in orde, het bedrijf staat stop. Het aantal stakers is van den Alg. Ned. Metaalbewerkershbnd 17, R. K. Metaalbewerkersbond 18, Chnstclijken Metaalbewerkersbond 2, Neutr. Metaalbewerkersbond 2, Ongeorganiseerden 4, totaal 43, B. Rijzing en daling der Koersen De redactie van „Humfeld’s Financier” geeft aan bepaalde abonné’s, die daaftoe den wensch te kennen geven, adviezen in allerlei financieele aangelegenheden. In haar orgaan van 3 Dec. j.I. wordt iemand van antwoord gediend, die aandeelen heeft ineen 3-tal ondernemingen op het gebied van de metaalindustrie. Het betreft hier de Dordrechtsche Metaalwarenfabriek . v/h Wed. J. Bekkers en Zn., de Maatschappij „Feijenoord” te Rotterdam en de Nederl. Scheepsbouw Mij. te Amsterdam. Wij zullen hier laten volgen van hoedanigen aard de adviezen zijn. Inde eerste plaats met betrekking tot de Dordrechtsclie Metaalwarenfabriek : „De _ Dordrechtsche Metaalwarenfabriek is geen oorlogskindje en heeft vóór den oorlog ook geregelch dividenden van 8 pCt. betaald, tijdens den oorlog van 10 pCt. tot 28J pCt., terwijl de koersen varieerden van 110 pCt. tot 225 pCt., thans 66 pCt. Ofschoon natuurlijk niet valt te zeggen, of een dividend over 1921 zal worden betaald, is er 0.i., gezien het verleden, en de interventie der regeering, aanleiding om niet op dit lage niveau op te ruimen. ” Uit het bovenstaande zal onzen lezers duidelijk worden, dat de bezitter van de aandeelen inde Dordrechtsche ' Metaalwarenfabriek, de vraag gesteld heeft, of de toestand van het bedrijf van zoodanigen is, dat hij zijn aandeelert moet opruimen. Wel neen, is het antwoord, de onderneming betaalde steeds' behoorlijke dividenden en dus, kan je ze beter behouden. De financier, die hier aan het woord is, heeft dus nog lang niet alle hoop laten varen. Vóór den oorlog geregeld op 8 pCt., tijdens den oorlog zelfs tot 28} pCt. De aandeelhouders hebben toch wefwil gehad van hun lieve geld en de mogelijkheid is er nog, dat over 1921 een dividend zal worden uitgekeerd. Het is natuurlijk mogelijk dat door het dolzinnige besluit tot loonsverlaging, waardoor de staking ook voor dit bedrijf moest gelden, de kans op winst voor 1921 verkeken is. Dit hebben de aandeelhouders dan te danken aan de averqchtsche tactiek van de directie. We zullen de redactie verder aan het woord laten en zien, welke adviezen zij nog meer te geven heeft: '„Uwe scheepsbouwaandeelen „Feijenoord” en Ned. Scheepsbouw adviseeren wij eveneens te behouden. De koersen zijn thans gedaald tot 73 pCt. tegen in : F e ij en o o r d. Laagste Hoogste koers. koers, Dividend/ 1913 , K r» 125 126 8 pCt. 1914 * • • 120 12$ 8 „ 19C3 • – • 175 179 10 ~ 1916 ... lÓ2 218 12 „ 1917 • . . x6ó 184 7 „ 1918 . * , 123 182 o „ 1919 • » . 139 178 8 „ 1920 . fc a 70 16l IO „

Ned. Scheepsbouw. Ijaaffsto Hoogste koer». koers. Dividend. 1914 . r. 125 134 9 pCt. 1915 . • I3T2 185 12 „ 1916 . , . 148 210 IO „ 1917 • .. • 157 183 7 M 191S . , [. 146 iBo| 8 „ 1919 • • ;• 139 8 „ 1920 . , . 79J 151| 8 „ De directie van „Feijenoord” was indertijd wel zeer laconiek in haar uitlatingen over den gang van zaken, waar zij slechts zeide: „dat de toestand harer maatschappij geen enkele reden tot ongerustheid behoeft te geven”, maar bekend is het, dat zij nog omvangrijke bouwcontracten heeft loopen, zoodat zij vooralsnog óver gebrek aan werk niet zal behoeven te klagen, al ètaat de toestand voor het bedrijf thans uiteraard onder den invloed van de metaalbewerkerssfaking, (Vetgedrukte van ons. Red.) De directie van de Ned. Scheepsbouw Mij. deelde ons kortelings mede: „Inden loop van dit jaar gaven wij u eenige inlichtingen omtrent den gang van zaken in ons bedrijf. Sedert dien is er in het bedrijf niets voorgevallen, dat ons aanleiding geeft, minder goede verwachtingen uitte spreken dan wij toen deden; integendeel, wij contracteerden nog voor den bouw vaneen groot droogdok en er komen weer aanvragen voor . den bouw van schepen binnen. Het verwondert ons, dat het publiek in blijkbaar zenuwachtige spanning geen verschil tusschen rijp en groen maakt en geen rekening houdt met het verleden van industrieën en de gevolgde bedrijfspolitiek van vele jaren, die toch uit de' jaarverslagen blijkt, maar wij voelen geen Verantwoordelijkheid voor de schade, die enkele aandeelhouders lijden door het verkoopen hunner aandeelen tot te lagen prijs en door gebrek aan vertrouwen in het beheer hunner belangen.” De redactie teekent hierbij aan : „O.i. geeft deze uitlating geenerlei aanleiding tot verkoop te animeeren, integendeel.” * * * Uit het bovenstaande moge blijken dat de verwachtingen omtrent 2 groote bedrijven nu nog niet zoo heel erg benauwend zijn. De directies van beide ondernemingen doen niet voor elkander onder in het ophemelen van cle positie waarin de bedrijven verkeeren. Dat moge al voor een deel „propaganda” zijn, vast staat, dat de redactie van „Flumfelds’ Financier”, die toch ook wel iets van geldbelegging af \veet, niet zou adviseeren tot behoud van de aandeelen, indien zij van oordeelwas dat het alles opschroeverij zou wrezen. Inderdaad heeft de metaalindustrie steeds gegolden alê een solide geldbelegging en het feit, dat thans de aandeelkoersen zeer laag staan, is geen maatstaf om de huidige positie te beoordeelen. Zoodra op eenigszins ruime schaal de aandeelen ter markt komen, moet de koers noodwendig een sterke daling ondergaan. Aangenomen dat de hoog opgedreven koersen van de jaren 1914—1921 niet als maatstaf mochten dienen om daarnaar de winstgevendheid van de bedrijven af te meten, gaat het toch evenmin op om thans, nu de koers tot een zeer, laag niveau gedaald is, daaruit af te leiden dat de toestand slecht zou zijn. We merken dit maar even op, omdat we dien lagen koers van thans reeds hebben hooren aanvoeren als argument ter verdediging van loonsverlaging. Toen de koersen destijds hoog stonden, is dat op zichzelf geen aanleiding geweest om de loonen te verhoógen. Wél nu, men zoeke dan ook inden lagen koers van nu geen aanleiding om de loonen te verlagen! Overigens teekenen we aan, dat volgens den heer Humfeld, de toestand van de Mij. „Feijenoord” uiteraard onder den invloed staat van ... de metaalbcwerkersstaking. Wij doen dit maar even, omdat er werkgevers zijn, die willen ontkennen, dat zij nadeel van de staking hebben. Het schilderswerk aan de Fanté. \ Wij hebben de vorige week reeds gezegd, dat wij ten opzichte van de houding van de schilders onder leiding van Uitjes en gesanctionneerd door het H.B. van diens bond, ernstig te klagen hadden wat betreft hun telkens opnieuw herhaalde pogingen om hun wenklooze schilders aan het werk te zetten in bedrijven of op werken, die rechtstreeks of zijdelings door onze staking waren stopgezet. Praten daarover met deze bestuurders had heel weinig zin, want alle overwegingen onzerzijds stuitten af op het „argument” hunnerzijds: „Onze meening en onze inzichten zijnde juiste.” Ofschoon voor ieder normaal mensch van

j te voren vast staat, dat ineen staking het 1 werk inde betrokken bedrijven moet blijven ' liggen en elke organisatie van arbeiders trachten zal het de leiding, vooral de leiding van zoo’n groote staking, zoo gemakkelijk mogelijk te maken, ging men daar van de gedachte uit, die door Uitjes in ~De Schilder” tot uiting gebracht wordt, waarin hij zegt: „Wij laten ons de wet niet voorschrijven, onverschillig door wie dan ook,” een krachtterm, die later nog eens gevolgd werd door dezen aan mijn persoonlijk1 adres; „Wij zullen wel eens zien wie de blankste billen heeft.” ] Wij zullen op al de verdraaide voorstel: lingen, die Uitjes in „De Schilder” gegeven heeft, niet ingaan. De snorkerijen van dezen bestuurder en de lichtvaardigheid van Jensch, die naar dat artikel verwees als zijnde de juiste lezing, waarover elk verder onderzoek door hem werd afgewezen, worden het best geteekend door de uitspraak van het dagelijksch bestuur van het N. V. V., dat door zijn voorzitter, Stenhuis, een onderzoek had laten instellen en na beide partijen in Rotterdam gehoord te hebben, tot de volgende conclusie kwam: „Ons D, 8., van bovenstaand rapport kennis genomen hebbende, meent, dat het werken op het schip „Fanté” niet toelaatbaar, kan worden’ geacht. Dit oordeel steunt op de volgende overwegingen : In het algemeen is het doel van den arbeid op een scheepswerf, schepen zeeklaar af te leveren. De staking aan een scheepswerf beoogt dat te voorkomen. Daarom moet in dit geval de zaak naar de meening van het D. B. niet zoo gesteld worden, dat bewezen moet worden dat het hier besmet werk geldt, doch moet als algemeen uitgangspunt worden aangenomen, dat het afmaken van op de werf aanwezige schepen niet kan worden toegelaten. Zulks zou o. i. alleen dan het geval zijn, wanneer bijzondere redenen daarvoor pleiten. Zulks achten wij hier niet het geval.” Hoe goed Uitjes georiënteerd was, toen hij bij de stakingsleiding kwam en verklaarde de papieren gezien te hebben, blijkt uit de verdere conclusie van het N. V. V.- bestuur: „Dat de aanbesteding 6 weken vóór de stakingplaats had en de toewijzing eerst 3 weken inde staking, dus g weken na de aanbesteding, lijkt ons D. B. alleszins verdacht. In die meening zijn wij gesterkt, door de mededeeling van beide partijen, dat de uitbestedingspapieren van den betrokken schi 1 dersoatroon waardeloos zijn.” Verder praten of weerleggen onzerzijds van wat Uitjes inde krant heeft geschreven, achten wij totaal overbodig na deze uitspraak en- wij spreken de verwachting uit,, dat deze bestuurders voortaan wat minder door hun schildersbril zullen kijken en bedenken, dat met groote woorden geen kleinzieligheid goed te praten valt. C. O. Waar gaan wij heen? Wij mogen ons werkelijk bovenstaande vraag wel eenS ernstig voorleggen, als wij zien, welken weg wij gaan met de werkloosheidsverzekering. Wij schrijven „verzekering”, hoewel al hetgeen wij in het laatste jaar, en ook thans weer ervaren, dit woord tot een aanfluiting maakt. Van het principe verzekering blijft niet veel meer over, zoodra van boven-af de reglementair vastgelegde bepalingen eenvoudig op zij worden gezet en de verzekerden zelf hun aanspraken illusoir zien gemaakt. Waar gaan wij, heen ? Nu wij hierover onze meening zeggen, is het niet overbodig eens na te gaan, hoe wij inde impasse zijn geraakt. Het zal dan weer blijken, dat wij ons te veel met schoone beloften hebben laten paaien, beloften, die, zoodra zij werkelijk beteekenis zouden krijgen, heel spoedig werden teruggenomen. Het was inde schoone dagen van het jaar 1919, dat de eerste beloften afkwamen, De werkloosheidsverzekering, „aldus onze regeering”, was toch eigenlijk niet dat wat het moest zijn. De uitkeeringen, vergeleken bij de geldloonen, welke werden verdiend, droegen nog het kenmerk door de vakvereeniging te zijn vastgesteld. D. w. z., zij waren aan den smallen kant. Be uitkeeringsduur eveneens. Met forsche hand moest worden ingegrepen om dezen misstand uit den weg te ruimen. De uitkeeringen moesten worden ten naastenbij 70 pCt. van het loon en de uitkeeringsduur 90 dagen. Als dit was ingevoerd, zou men verder zien. Het behoeft niet te verbazen, dat de vakvereenigingen bij een dergelijke taal wel eenigszins beduusd raakten. Als zij achter de schermen hadden kunnen' zien en de eigenlijke beweegredenen hadden kunnen opmerken, mogelijk hadden zij ietwat voorzichtiger geweest. Op dat oogenblik echter en vertrouwende op de goede voor-