in het blad op te nemen. Indien inde motie liet beleid van het Federatiebestuur ware goed-, inplaats van afgekeurd, zou men natuurlijk geen bezwaar gemaakt hebben. De motie zelf is overigens een document van beteekenis in verband met den hoogen toon, die de heeren van de Federatie in hun blad en in vergaderingen plegen aan te slaan. De toch al geringe invloed van ons, zoo luidt de motie, zal nu nog aanmerkelijk verminderen. Lieve hemel nog toe, wat moet er dan wel een treurig beetje invloed cverblijven! Zonderlinge conclusies. 11. Het hieronder beschreven geval is feifelijk nog een staartje van de groote staking. Het is mede hierom interessant, omdat wij hier kennis maken met een boozen werkgever, een gemeente, die zich door dien boozen werkgever zekere raotiveeringen laat opdringen, (om zich zelf vrij te pleiten) en om dit eigenaardige resultaat, dat de Minister de gemeente alweer gelijk geeft. Het geval is aldus: Toen de staking in Januari 1922 werd beëindigd, werd als één der voorwaarden gesteld, dat geen rancunemaatregelen zouden plaats vinden. leder staker, welke ook, kon zich weder beschouwen in dienstverband te zijn bij zijn werkgever, evenals vóór de staking. Door de bij dit conflict betrokken werkgeversorganisatie werd slechts deze restrictie gemaakt, dat niet allen t e g e 1 ij k weer konden worden geplaatst, doch dat dit geleidelijk zou plaats yinden. Mocht na zeker tijdsverloop een aantal niet meer te werk worden gesteld, dan konden deze werklieden zich als ontslagen beschouwen en zou hun een getuigschrift worden uitgereikt, vermeldende als reden van ontslag: Inkrimping van het bedrijf, slapte of iets dergelijks. Erkend moet worden, dat de werkgevers in het algemeen deze overeenkomst reëel hebben nageleefd. Wij kunnen zelfs zeggen, de eigenlijke scherpslijpers nog het beste. De Metaalbewerkersorganisaties namen naar aanleiding van deze overeenkomst het yolgende besluit: Na opheffing der staking zou nog ten volle zes weken steun worden verleend. (Wie na zes weken niet weer was opgeroepen, werd geacht te zijn ontslagen en zou als werkloos worden beschouwd. Zoowel door den Dienst der Werkloosheidsverzekering als door de gemeenten, die hiermede direct te maken hadden, werd deze regeling accoord bevonden. Hoe kon het ook anders. Spraken de organisaties der arbeiders hiermede niet volledig uit, dat zij de gevo 1 g en der staking geheel voor hun rekening namen ? En nu komt er van het groote aantal \verkgevers, bij de staking betrokken, één, n.l. de heef Grasso te ’s-Hertogenbosch, die schijnbaar maar niet kan hebben, dat het zoo verloopt. Zes weken na de staking moeten er van de 136 personen nog 33 geplaatst worden. Deze zijn nu dus ontslagen en zullen uitkeering ontvangen uit de werkloozenkas. Maar daar zal mijnheer .wel eens een stokje voor steken. Natuurlijk worden nu de gemeente de motieven aan de hand gedaan. Hoor de gemeente slechts argumenteeren; ...overwegende dat deze personen na beëindiging der staking niet aanstonds den arbeid hebben kunnen hervatten en daarom nog gedurende zes weken uitkeering uit de w-eerstandskas van voornoemden bond hebben ontvangen; overwegende dat het bestuur van voornoemden bond na eerst aan bovengenoemde personen gedurende de staking uitkeering uit de weerstandskas te hebben verstrekt, na afloop der staking aan hen nog zes weken uitkeering uit diezelfde kas te verstrekken, die personen dus aanvankelijk heeft beschouwd als slachtoffers der staking; overwegende dat het bestuur van voornoemden bond dus heeft gemeend, dat bovengenoemde personen, werkloos geworden door staking, na afloop der staking nog werkloos waren tengevolge van destak in g, immers aanvankelijk heeft geoordeeld, dat zij niet voor uitkeering uit de werkloozenkas in aanmerking konden komen; overwegende dat het bestuur van voornoemden bond echter na afloop van de zes weken waarover nog uitkeering uit de weerstandskas mocht worden verleend, de werkloosheid van bovengenoemde personen is gaan beschouwen als een gevolg van „slapte’-’ in Grasso’s ‘Machinefabrieken en op. grond daarvan

aan die personen uitkeering uit de werkloozenkas is gaan verstrekken; overwegende dat het bestuur van voornoemden-bond klaarblijkelijk heeft gezocht naar een middel om aan bovengenoemde personen verdere ondersteuning te kunnen verleenen; overwegende dat het bestuur van voornoemden bond deze koersverandering tracht te raotiveeren door de redeneering, dat bij de beëindiging der staking door de betrokken arbeidersorganisaties is bedongen en ook door de directie van Grasso’s Machinefabrieken uitdrukkelijk is toegezegd, dat geen rancunemaatregelen zouden worden genomen, zoodat de arbeiders, die na beëindinging der staking het werk niet dadelijk konden hervatten, niet als slachtoffers der staking kunnen worden beschouwd, doch geacht moeten worden werkloos te zijn tengevolge van gebrek aan werk; overwegende dat deze redeneering niet opgaat, wijl immers steeds bij de beëindiging eener staking voorschreven voorwaarde door de arbeidersorganisaties wordt gesteld en inden regel door de werkgevers wordt aanvaard; overwegende dat immers, zoo deze redeneering wèl opging, door de arbeidersorganisaties het risico van iedere staking op de werkloozenkas zou kunnen worden afgewenteld; -.overwegende dat aan deze bepaling het beginsel ten grondslag ligt, dat de middelen der werkloozenkas, thans voor een zéér aanzienlijk, deel afkomstig uit de publieke kassen, niet mogen worden aangewend ineen strijd tusschen werkgevers en werknemers en in geen geval tot dekking van het risico eener werkstaking mogen worden bestemd, zooals blijkt uit artikel 12, eerste lid, van genoemd reglement, luidende; de gelden der kas worden geheel afzonderlijk van de overige geldmiddelen van den bond beheerd en geadministreerd en uit artikel 13, luidende; de gelden der kas mogen voor geen andere doeleinden worden gebezigd dan tot het doen van uitkeeringen aan werklooze leden, overeenkomstig de bepalingen van dit reglement; overwegende dat hieruit volgt, dat voormeld artikel 30, sub. b., van liet reglement der werkloozenkas van voornoemden bond niet aldus mag worden verstaan, dat slechts tijd en s de stak in g geen uitkeering uit de werkloozenkas mag worden verstrekt, waartoe de latere opvatting van het bestuur van voornoemden bond onvermijdelijk zou leiden, doch zóó moet worden opgevat, dat over den geheelen duur der werkloosheid welke het gevolg is van werkstaking, dat wil zeggen, door vrijwillige deelneming aan een werkstaking is ontstaan, geen uitkeering uit de werkloozenkas mag worden verleend; besluiten, dat de onrechtmatige uitkeeringen moeten worden teruggestort. Wat heeft onze organisatie nu tegen deze opeenstapeling van drogredenen als, haar meening aangevoerd ? ...dat de gedachtengang in genoemd bezwaarschrift neergelegd, als zouden de leden, welke na het beëindigen der staking niet te werk zijn gesteld, door ons bestuur als slachtoffers worden beschouwd, geheel onjuist is; dat van slachtofferschap bij een staking slechts dan kan worden gesproken, wanneer de werkgeversorganisaties geen enkele toezegging doen en de werknemersorganisaties slechts hebben af te wachten, zonder verdere inmenging, wat over haar leden zal worden beschikt; dat in het onderhavige geval door de werkgeversorganisaties, zoowel, door den Metaalbond als de R.-K. Werkgeversvereeniging, van welke laatste de heef Grasso lid is, bij liet beëindigen der staking is toegezegd, zulks op uitdrukkelijk verzoek der werknemersorganisaties, dat vanaf het oogenblik van de opheffing der staking iedere arbeider zich weder in dienstverband bij zijn vórigen werkgever • kon beschouwen; dat echter door de werkgeversorganisatie dit voorbehoud is gemaakt, dat niet alle arbeiders tegelijk aan het werk konden worden gezét, welk voorbehoud aldus werd geformuleerd: dat de werklieden bij hun oude patroons zouden terug komen en worden aangesteld naarmate er werk komt, waarbij zoo mogelijk aan gehuwden en gezinshoofden de voorkeur wordt gegeven. (Notulen conferentie Metaalbond en Commissie van Tien op het Stadhuis te Rotterdam op 5 Januari 1922.);

dat dus uit deze omschrijving duidelijk blijkt, dat er geen enkel slachtoffer zou worden gemaakt; dat door de werknemersorganisaties na aanneming van dit besluit en na de opheffing van de staking direct is besloten, den duur van het geleidelijk aan het werk stellen te bepalen op 6 weken, ongeacht wat omtrent slachtoffers wordt gezegd inde diverse reglementen, dat na het beëindigen van dezen termijn de nog niet te werk gestelden wel konden aannemen, dat de bedrijfstoestand dermate was gewijzigd, dat zij niet weder te werk gesteld werden en dus werkloos waren geworden; dat inderdaad dit alles precies zoo is nagekomen en vrijwel door al Ie werkgevers aan die leden, welke niet konden worden geplaatst een ontslagbrief is verstrekt; dat verder uit het bezwaarschrift blijkt, dat de gemeente zich heeft gewend tot den heer Grasso en deze heeft verklaard, dat indien de staking niet zou zijn uitgebroken, alle 136 werkzame personen aan den arbeid hadden kunnen blijven, terwijl er nu 33 minder te werk zijn gesteld; dat de firma dit wijt aan de staking; dat deze redeneering moet worden bebetwist, omdat, kan worden aangenomen, dat het onder handen zijnde werk gedurende de staking geen verandering onderging; dat dus, indien de firma liad gewild, alle 136 personen den door hen neergelegden arbeid weer hadden kunnen opvatten, precies zooals het was blijven liggen; dat het inderdaad juist kan zijn, dat de firma gedurende dè staking geen verdere opdrachten aannam, niet wetende of zij kon leveren en dat daardoor minder werk in ’t zicht kwam; dat echter juist hieruit blijkt, dat de 33 niet tewerk gestelden geen slachtoffers zijn van de staking, doch van den veranderden bedrijfstoestand, welke inmiddels was ingetreden; dat indien de werkgever te goeder trouw de uitspraak zijner organisatie had opgevolgd, alle personen weder te werk zouden zijn gesteld, al ware het dan ook, dat een gedeelte binnen zeer korten tijd weder had moeten worden ontslagen wegens gebrek aan werk; dat de gemeente alsdan geen bezwaar had kunnen maken; dat de gemeente dus daarom vaneen onjuist standpunt uitgaat, door deze niet te werk gestelden te beschouwen als slachtoffers der staking, terwijl zij in werkelijkheid slachtoffers zijn van het niet te goeder trouw nakomen der overeenkomst, bij het beëindigen van de staking gesloten. En nu zult U wel nieuwsgierig zijn, wat de heeren, die over dit geval hadden te oordeelen, als de nu effectieve juiste stelling naaf voren brachten ? ...overwegende dat, wanneer na het beëindigen vaneen staking of uitsluiting, werklieden, die daaraan hebben deelgenomen, of daardoor Worden getroffen, niet meer worden tewerk gesteld, zij in het algemeen moeten worden beschouwd als werkloos te blijven tengevolge van de staking of de uitsluiting. Dat wil dus zeggen dat, ook wanneer men bij opheffing eener staking met de werkgevers schriftelijk overeenkomt dat allen weder te werk zullen worden gesteld, dit eigenlijk maar als een vodje papier is te beschouwen. Breekt de werkgever zijn woord en houdt hij iemand buiten de fabriek, dan blijft de man slachtoffer der s t aki n g. Als dit hoogere wijsheid is, begrijpen wij het niet. Wij meenen dat zoo iemand het slachtoffer is van woordbreuk. ...dat echter, wanneer (als in dit geval) een staking of uitsluiting eindigt met een overeenkomst tusschen werkgever en werknemers, bepalende, dat alle stakers of uitgeslotenen weer zullen worden aangenomen, voorzoover er voor hen werk !S en wanneer dan toch een deel hunner niet weer aan het werk komt, moet worden nagegaan, of het niet aanwezig zijn van voldoende werk het gevolg is van omstandigheden, die onmiddellijk met de staking of uitsluiting in verband staan, in welk geval ook het feit, dat een overeenkomst is getroffen als bovengemeld, niet zou wegnemen, dat de blijvende werkloosheid nog ais het gevolg van staking of uitsluiting zou moeten worden beschouwd dan wel b.v. vaneen slapte inde onderneming tengevolge van oorzaken, niet een gevolg van de staking of de uitsluiting; dat ook in dit geval de vraag rijst of hel niet te werk stellen der betrokkenen moet worden beschouwd als het verwijderde gevolg der staking.

Dit laatste is prachtig gevonden. Het verwijderdé gevolg van staking. Dit denkbeeld opent geweldige perspectieven. Immers als de leden, die er nu bij Grasso uitbleven, bij een anderen werkgever werk vonden en daar weer werden ontslagen, zou dit nog even goed als een v er wijd er d gevolg der staking kunnen worden opgevat. Waarom niet? Als ze niet gestaakt hadden bij Grasso, waren ze niet ontslagen. Hadden dus geen anderen werkgever behoeven te zoeken. Waren bij dien nieuwen werkgever ook niet ontslagen. Het is zoo duidelijk als iets maar wezen kan. Met gevolg, dat zij steeds verwijderd blijven van uitkeering uit de werkloozenkas. ...dat moet worden aangenomen, dat de slapte in het bedrijf, welke voor de firma aanleiding was, om niet het voltallige personeel onmiddellijk of enkele weken na de beëindiging der staking weder in dienst te stellen, rechtstreeks het gevolg is geweest van die staking zelf; dat de werkgever herhaaldelijk aan den ambtenaar, die het onderzoek instelde, pertinent heeft verzekerd, dat de toestand in het bedrijf bij het uitbreken der staking zoodanig was, dat, indien geen staking was uitgebroken, _ geen der arbeiders wegens slapte zou zijn ontslagen; besluiten, dat het uitgekeerde bedrag inde werkloozenkas moet worden teruggestort. Wij behoeven hieraan niets meer toe te voegen. leder, die de voorlaatste conclusie leest, begrijpt den samenhang. De werkgever verzekert pertinent, dat als er geen stakingwas geweest, er geen 33 menschen werkloos waren geworden. En zoo’n werkgever zal dat toch niet pertinent beweren, als het niet juist is. Ergo! Barbertje moet hangen,' of beter... betalen. Maar enfin, wij kunnen ons den toestand der adviseurs van den minister indenken. Stel eens dat de protesteerende organisatie toch gelijk kreeg. Waar moest het heen? Is mijnheer Grasso al niet zwaar genoeg getroffen door die staking? Winstderving vaneen kwart van zijn personeel. Gun hem dit pretje. De tijden zijn moeilijk genoeS■ ' J. G. s: Sociale keur. Wanneer er een verstandig geregelde gemeenschap van menschen zal ontstaan, komt het er niet alleen op aan daarvoor deugdelijke menschen te ontwikkelen, welke in staat zijn aan gevraagde prestaties te voldoen, maar het komt er ook op aan deze deugdelijke individuen uit de massa ' op te sporen en ze daar te plaatsen, waar zij hun bekwaamheid tot welvaart van het algemeen kunnen aanwenden. De juiste menschen op de juiste plaatste zetten, dus de sociale keur der bekwaamsten, is één der belangrijkste moderne eischen. Wil onze samenleving gezond worden, waar wij nu allen (ook inde z.g. neutrale landen) lijden onder de gevolgen van den wereldoorlog en de nog steeds voortlevende oorlogspsychose, dan kan dat niet anders dan dooreen wezenlijke democratiseering van ons geheele openbare leven inde verschillende onderdeden. Zooals wij reeds vroeger (in nos. 25 en 26 van dezen jaargang) uiteen zetten, beteekent democratie naast volksbewind ook medezeggenschap in alle aangelegenheden. Echter'loopt het er inde practijk ( behalve in bijzondere ondergeschikte kwesties) op uit, dat bekwame en door herkiezingen beproefde personen, welke het vertrouwen der kiezers bezitten, de zaken der kiezers behartigen. Op andere wijze is het onmogelijk de medezeggenschap tot haar recht te doen komen, want een duizenden of zelfs millioenen hoofden tellende massa kan haar aangelegenheden niet zelf r egden; er moet een instelling zijn, die daarvoor zorgt. De juistheid dezer bewering blijkt uit de geschiedenis der menschheid, alsook bij waarnemingen uit het dage.lijksche leven. Overal waar een aantal menschen iets belangrijks wil ondernemen, worden mensdhen gekozen die de zaak ter hand nemen en volbrengen; zoo was het van ouds en zoo is het nog. Het praatje overeen massale onderneming zonder leiders is een hersenschim, die telkens, als zij inde practijk toegepast moet worden, als een zeepbel uiteen spat. Inde tijden der autocratie of alleenheerschappij van enkelingen of vart een kleine groep (oligarchie) werd een methode toegepast, die een aanfluiting van rechtvaardigheid en gezond verstand was. Ineen monarchie volgde de zoon zijn vader op; of hij de noodige kennis en bekwaamheden bezat om zijn volk te regeeren was bijvaak; , het erfrecht gaf den doorslag. Daaruit • wordt het historische feit verklaard, dat alle erfelijke monarchieën ten slotte ellendig te gronde zijn gegaan. Mocht ook de