UITSLAG BONDSRAADSVERKIEZIKG. fhei-vMi verktoftèn: f:'®9; AFDEEUNGEN: Ssg ‘ ‘ T~~~ k‘s ia ? CANBIDATEN: bu’m' £»L £ ui ttd ; I. Alkmaar, Beverwijk, Enk- 652 Cats, J., Haarlem 431 huizen, Haarlem, Hoorn, Ofman, J., Krommenie 93 Krommenie, Ijmuiden, Stolp, J., IJmuiden 78 Zaandam, Zaandijk. Galis, K-, Hoorn 50 11. Amsterdam. 250 Hartkoorn, J., Amsterdam .... igi Horst, A. v.d., Amsterdam .. , 169 Nesse, P. v.d., Amsterdam .... 56 Kemna, G. J., Amsterdam .... 36 Kramer, J., Amsterdam 26 Klok, M., Amsterdam 17 111. Alphen a/d Rijn, Leiden. 122 Baart, H. J., Leiden gg~ Loekenbach, J., Leiden ...... 23 IV. Den Haag, Voorburg. 254 Gezelle, B. F., Den Haag ToB~ Zorge, L. van, Den Haag 46 V- Delft- 7i Hart, J. ’t, Delft .TT . .TTTTT “70 Kalis, H. L., Delft 1 VI. Capp. op d’lJssel. Kr. a/d 791 Meenen, A. A. v., Rotterdam .. . ~392~ IJssel, Ridderkerk, Rot- Gonlag, Chr., Gap. o/d IJssel ... 349 terdam, IJsselmonde. Werken, W. S. J. v.d., Rotterdam 303 Donker, J., Rotterdam 283 Rook, J. B. A., Kr. a/d IJssel ~ , 216 Sagius, H. J., Rotterdam, .... 100 VH. Maassluis, Pernis, Schie- 384 Oostiander, J., Schiedam TTTTT 283 dam, Vlaardingen. Eysberg, D. J., Schiedam ioi VIII. Dordrecht, Hardinxvekh 790 Ponsen, A., Dordrecht 57êT H.-I. Ambacht, Kinder- Kraay, G. de, Nw. Lekkerland . . 274 dijk, Kr. a/d Lek, Lekkenkerk, Nieuw Lekkerland, _____ Papendrecht, Sliedrecht. IX. Bergen op Zoom, BredaT 354 Peyl, J. v.d., Vlissingen ..... ~i6g' Helmond, ’s-Hertogen- Korenhof, J. J., Middelburg ... 144 bosch, Maastricht, Middel- Houten, H. J. v., Breda ...... 41 burg, Souburg, Tilburg, Vlissingen. X. Culemborg, Gorinchem, 390 Bruggen, B. v.d., Gorinchem . . TcjtT Gouda, Gouderak, Oude- Schuyl, Joh., Tiel ......... 194 water, Schoonhoven, Tiel, Zalt-Bommel. XI. Arnhem, Dieren, DoëT 620 Hendriks, G., Arnhem j isT burg, Doetinchem, Ede, Segaar, W. H., Nijmegen .... 433 Nijmegen, Velp, Wageningen. XII. Baarn, Utrecht, Zeist. 209 Bie, C. de, Utrecht *;.t ; i . . ■ Veenendaal, D. v., Utrecht .... 77 XIII. Amersfoort, Apeldoorn, 638 Hilbrink, 8., Deventer .... T * 341 Bussum, Deventer, Hilver- Broeks, J., Hilversum ......T 203 sum, Vaassen, Weesp, Jagers, A., Weesp .. 1 94 Zutphen. XIV. Almelo, Borne, Enschedé, ~ . Peeze, H. J., Hengelo TTT Goor, Hengelo. (Eenigste candidaat; geen verkie- zing plaatsgevonden.) . XV. Kampen, Leeuwarden, 329 Pietersen, J., Leeuwarden 209 Lemmer, Meppel, Sneek, Lambrechts, J., Zwolle ..i . . . 107 Ijlst, Zwolle. Breet Jr., D., Leeuwarden .... 13 XVI. Assen, Delfzijl, Gronin- 316 Groot, J. de, Hoogezand TTTTT "247” gen, Hoogezand, Oude- Vries, J. de, Veendam ....... 69 Pekela, Stadskanaal, | Veendam, Westerbroek, | Winschoten. In kieskring 14 is slechts één candidaat gesteld, n.l. H. J. Peeze, die daardoor zonder stemming verkozen is verklaard. In kieskring 9 heeft geen der candidaten een meerderheid, zoodat daar nog een herstemming moet plaats hebben tusschen de twee candidaten die de meeste stemmen verkregen hebben. De uitslag der verkiezing is dus als volgt: Kieskring 1. J. Cats (Haarlem). „ 2. J. Hartkoorn (Amsterdam) en A. v.d. Horst (Amsterdam). ~ 3. H. J. Baart (Leiden). ~ 4. B. F. Gezelle (Den Haag). „ 5. J. ’t Hart (Delft). ~ 6. A. A. v. Meenen (Rotterdam), Chr. Gonlag (Cap. op d’lTssel), en W. S. J. v.d. Werken (Rotterdam). ~ 7. J. Oostiander (Schiedam). ~ 8. A. Ponsen (Dordrecht). „ 9. Herstemming tusschen J. v.d. Peyl (Vlissingen) en J. J. Korenhof (Middelburg). ~ 10. B. v.d. Bruggen (Gorinchem). ~ 11. W. H. Segaar (Nijmegen). ~ 12. C. de Bie (Utrecht). ~ 13. B. Hilbrink (Deventer). ~ 14. H. J. Peeze (Hengelo). „ 15- J- Pietersen (Leeuwarden). ~ 16. J. de Groot (Hoogezand). Volgens de nieuwe reglementsbepalingen zijn degenen die in stemmental volgen jp een verkozen candidaat,de opvolgers van dezen. Uit de lijst van den officieelen uitslag kan men zien wie dat zijn.

N. V. V. en S. D. A. P. Door R. STENHUIS. (Uit „De Vakbeweging”.) 111. Dat standpunt toch heeft een ontkenning van het eigendomsrecht, van den principieelen grondslag der kapitalistische ordening, als uitgangspunt. Inde praktijk beteekent het een belijden van de socialistische ekonomie. Zoodra de vakbeweging tot de konklusie komt, dat de huidige produktie-organisatie niet de maximuni-voortbrengst geeft en derhalve ook niet het maximum van welvaart, en door haar beperkte voortbrengst een verdere stijging van het proletariaat belemmert, moet ze aanvaarden, den strijd aan te binden voor zoodanige wijzigingen in de ekonomische ordening, dat oneerdere produktie wordt mogelijk gemaakt. ,Wie

dat nalaat, laat het arbeidersbelang inden steek; de vakbeweging, die dergelijk verzuim zou plegen, zou ophouden een organisatie voor de proletarische belangen te zijn. De burgerlijke vakbeweging in ons land, welke ons verwijt, door politieke drijfveerente worden gedreven, wordt zelf door politieke motieven geleid, wanneer ze poogt, de arbeidersklasse af te houden van den strijd voor de omvorming der kapitalistische ekonomie. Zij, die ons verwijten, ondergeschikt ;e zijn aan een politieke partij, pogen zelf de eischen der vakvereenigingen te matigen, de eenheid van de arbeiders inden strijd voor die omvorming te breken, omdat zij de noodige zelfstandigheid tegenover burgerlijke politieke partijen missen. • • • Nu zij men er zich echter wel van bewust, dat, wanneer de vakbeweging zich eenmaal uitspreekt, dat zij een andere

produktie-organisatie wil, zij zich daarmee een politiek karakter geeft. Inde bewogen jaren 1918—1920 spraken ook het Roomsch-Katholiek Vakbureau en het Algemeen Nederlandsch Vakverbond zich voor een betere produktie-organisatie uit. Dat zij er niet de konsekwentie uit trokken en nu zich aanpassen bij den wil van burgerlijke politici uit het roomschkatholieke en vrijzinnig-demokratische kamp, bewijst, dat ze geen stuwkracht zijn, die schuift, doch behooren tot de lichamen die geschoven worden. _ Alle richtingen inde vakbeweging gaven zich derhalve inde jaren 1918—1920 een politiek karakter. Alleen de moderne vakbeweging deed het bewust en trok de daaruit voortvloeiende konsekwenties. Deze wijziging in het standpunt der vakbeweging moest een wijziging brengen >n de verhouding tusschen N. V. V. en S. D. A. P. Was op sociaal terrein meer dan een incidenteele samenwerking onnoodig, bij het nu ingenomen standpunt moest de vakbeweging zich de vraag stellen, hoe zij het door haar gestelde doel —• een meer rationeele produktie-organisatie wil verwezenlijken. Door Marx is in 1864 in zijn Inauguraladres aan de Internationale Arbeidersassociatie over de taak der vakvereenigingen o.a. gezegd: ~Afgezien van haar oorspronkelijke doeleinden, moeten de vakvereenigingen voortaan leeren, op bewuste wijze als brandpunten van de organisatie der arbeidersklasse te handelen in het groote , belang harer volledige emancipatie.” In ~Das Elend der Philosophie” schreef hij, ~dat de vakvereenigingen der arbeidersklasse dezelfde beteekenis hebben als de gemeentevorming der middeleeuwen voor de middenklasse der burgerlijke maatschappij.” Deze woorden mogen vooral die sociaaldemokraten zich herinneren, die spreken over het „imperialisme” der vakbeweging. De vakvereenigingen brandpunten en yan dezelfde beteekenis als de gemeenten ineen ander tijdvak der historie. Wij zeggen het Marx nu na en meenen, dat nu, 60 jarerl nadat hij die woorden sprak, de verhoudingen zoo zijn, dat deze woorden zullen worden verwerkelijkt. Uit deze stelling vloeit voort, dat deze brandpunten zich uitte spreken hebben over de strijdmiddelen, die inden strijd voor de volledige emancipatie zullen worden aangewend en over de methode, volgens welke ze aangewend zullen worden. Op zichzelf en principieel zijn aan de vakbeweging hier geen grenzen gesteld. De eenige grens, die de vakvereenigingen in acht moeten nemen, is, dat haar praktische politiek is in het belang van het proletariaat en in overeenstemming met het inzicht en de mentaliteit harer leden eenerzijds, met de ekonomische mogelijkheden anderzijds. Het bestaan vaneen politieke partij vormt voor de vakbeweging principieel geen grens. Een politieke partij is een stichting van het proletariaat en kan in overeenstemming met andere organisatorische stichtingen van het proletariaat worden gewijzigd. Vakbeweging en politieke partij zijn beide organen ten behoeve van het proletarisch belang ; zij zijn met haar vormen aan dat belang onderworpen. *• * I Nu zijn er, die meenen, dat de moeilijkheden voor de samenwerking tusschen beide alleen, of althans voornamelijk, liggen op theoretisch gebied. Zulk een opmerking is in ons land, waar de arbeidersklasse zich op ekonomischmaatschappelijk terrein liet leiden en verscheuren door theoretische en philosophische opvattingen, die buiten dat gebied vallen, te verklaren. Daardoor is het in Nederland een geliefkoosd bedrijf geweest, en is het dat nog steeds, de socialistische theoriën te vervalschen en persoonlijke wijsgeerige meeningen van socialisten rond te bazuinen als meeningen der socialistische beweging De realiteit is, dat de vakbeweging over de theoretische opvattingen van het socia-Hsme of van socialistische denkers, voor zoover die vallen buiten het ekonomisch terrein, niet oordeelt. Zij stelt zich slechts twee vragen : a. Is de produktie-organisatie te verbeteren, zoodat de produktie grooter wordt ? en b. Zoo ja, op welke wijze is ze dan te verbeteren ? Alle andere vragen gaan buiten de vakbeweging om. Op deze beide vragen nu geeft de vakbeweging dezelfde antwoorden als de socialistische partijen. Daarom hooren ze bij elkaar. De strijd voor de betere door vakbeweging en partij begeerde produktie-organisatie is een politieke strijd met een ekonomisch doel.

o In oezen strijd is invloed op en tenslotte beheersching van het staatsapparaat onontbeerlijk. Buiten het staatsorgaan is er geen centraal machts-instituut, dat tot stelselmatige en duurzame omvorming kan dwingen. De strijdmiddelen, die moeten worden aan gewend, behooren zoowel tot de politiekparlementaire als tot de ekonomische kategorie. .De verkiezingsstrijd en de staking kunnen beide, hetzij beurtelings, hetzij gelijktijdig noodzakelijke en nuttige strijdmiddelen zijn. Het optreden in het parlement en de onderhandelingen met het bestuur eener werkgeversvereeniging dienen beide dienstbaar te worden gemaakt aan het beoogde omvormingsproces. Daaruit vloeit voort, dat in het kiezen van het oogenblik waarop, en den vorm waarin een dezer, of beide strijdmiddelen, voor het verwezenlijken van het konstruktieve program zullen worden aangewend, geen van beide organisaties vrij en onafhankelijk van de andere is. De parlementair-politieke strijdmiddelen z'ijn: de verkiezingsstrijd, het parlementair debat, het indienen van initiatief-ontwerpen, het deelnemen aan de regeering. De vraag, op welke wijze en wanneer deze strijdmiddelen of een dezer door de partij of een harer organen zal worden gehanteerd, is een vraag, waarop het antwoord door partij en vakbeweging samen moet worden gegeven. Het ekonomisch strijdmiddel van de vakvereeniging is de staking. Wij achten het mogelijk, zelfs zeer waarschijnlijk, dat dit strijdmiddel voor de hervorming van het ekonomisch leven zal moeten worden gehanteerd. Zoodra het daarvoor wordt aangewend, is de strijd, die er door ontketend wordt, niet meer een beperkt ekonomisch konflikt, doch een politieke strijd van den eersten rang. De vraag of zoo’n konflikt kan worden gefinancierd, zal door de vakbeweging moeten worden beantwoord; maar alle andere vragen, de vraag of de strijd überhaupt zal worden aanvaard, wanneer hij zal worden aanvaard, hoe de positie precies zal worden gesteld, gaande partij evenveel aan als de vakbeweging en geven haar recht op evenveel invloed. • • • Wij gaan bij onze beschouwingen uit vaneen evolutionairen grondslag van de stelling, dat de ekonomische ordening zich niet revolutionair, inden zin van ineens en plotseling, laat omvormen. De praktisch-politieke uitingsvorm dien we stellen, is in Engeland organisatorisch uitgedrukt inde Labour-Party. Het in Engeland tot stand gekomen organisatorisch systeem achten wij een gelukkige het proletariaat komt er door tot macht en dat is het belangrijkste maar hoe voortreffelijk ook, absoluut onontbeerlijk is het niet. Deze vorm is ook tot stand te brengen en in stand te houden met de tegenwoordige organisatorische posities, wanneer men althans aan den gegroeiden orgasatievorm hangt. Maar er moet dan van weerskanten voldoende begrip zijn van de wederzijdsche stellingen en eveneens moet men in beide organisaties sterk doordrongen zijn van het groote, alles-beheerschende feit, dat de arbeidersbeweging uit de periode van den uitsluitend socialen strijd gekomen is in het tijdperk, waarin het er op aankomt, haar iedeën op ekonomisch gebied te verwezenlijken. Wie vergeet, dat wij in 1918 een revolteerende periode zijn ingetreden, valt beneden de maat, voor dezen tijd geschikt. Zijn aanhankelijkheid aan oude vormen moge eeibiedwaardig zijn, achterlijk is zij in ieder geval. Vanuit den boven ontwikkelden gezichtshoek is hetgeen op het partijkongres werd opgeworpen, n.l. of over het al of niet optreden van de socialisten ineen gemengd burgerlijk-socialistisch ministerie, de partij met de vakbeweging heeft te beraadslagen en met deze gemeenschappelijk voor het volk heeft te treden, geen kwestie meer. Hebben wij De Bruin goed begrepen, dan wilde hij, dat de partij de vakbeweging alleen had gehoord. Deze redeneering, groeiende uit den waan, dat de politieke partij van hooger gehalte is dan de vakbeweging, houdt geen steek, zoodra men het zitting nemen van socialisten in een ministerie beschouwt als een van de strijdmiddelen voor de gemeenschappelijke zaak: de volledige emancipatie van het proletariaat. Het optreden van socialisten ineen gemengde regeering, het optreden vaneen heel socialistisch ministerie, behoort tot de politiek-parlementaire strijdmiddelen. Of het zal worden aangewend, dient af te hangen van de vraag, of de beweging van oordeel is, dat het nuttig effekt zal sorteeren. Die beweging zijn partij en vakbeweging beide en niet een van hen; ieder van hen is maarde halve arbeidersbeweging. Dat zoo de figuur is, is direkt duidelijk, wanneer men slechts een oogenblik vet’ onderstelt, dat ministerposten zouden worden bezet op een tijdstip dat de vakbeweging meent, dat ze moeten worden afgewezen.