Handel. In onze samenleving wordt handel gedreven is alles en nog wat zoodra er slechts | kans is op winstmaking. Bezitters van kapitaal koopen zich aan-| deelen in industrieele ondernemingen, ■ behouden ze zoo lang die aandeelen behoorlijk rente afwerpen om ze tenslotte weer te verkoopen, indien de omstandigheden hen persoonlijk gunstig voorkomen. Met geen pen is een objectieve beschrijving te leveren van de wijze waarop ter beurze gesjacherd wordt met de aandeelen van diverse ondernemingen. Ongetwijfeld zijn er wel eens bezitters, die als gevolg van gewaagde speculaties ook hun goede, rendabele aandeelen aan de markt moeten brengen, omdat zij om contanten verlegen zitten, maar daarnaast vindt toch een geregelde handel plaats in aandeelen met het uitsluitend oogmerk om winst te maken. Zoodra het een onderneming niet al te voorspoedig gaat, daalt de koers van de aandeelen. Dat is nu eenmaal oorzaak en gevolg. Het weerzinwekkende is evenwel, dat er weer speculanten gevonden worden, die juist vaneen ruime markt profijt trekken. Het oude spreekwoord: ~De één z’n is d’ander z’n brood” vindt ook hier volledige en practische toepassing. Het gebeurt maar al te dikwijls dat eigenaars yan aandeelen eener onderneming, deze aandeelen verpanden. Zij zijn dan verplicht aan den pandhouder, ingeval de koers van die aandeelen terugloopt, de waardevermindering bij te passen. Wordt daaraan binnen 24 uren geen gevolg gegeven, dan komen zulke aandeelen in ~executorialen verkoop” en de bezitter moet dan maar afwacbten wat deze verkoop oplevert. Een „ophouden” van den verkoop is in zoo’n geval niet mogelijk. De hoogste bieder krijgt den koop onverbiddelijk toegewezen. De ervaring leert dat bij zulke executoriale yerkoopingen de eigenaar het kind van de rekening wordt, omdat als regel de verkoop verre beneden de werkelijke waarde plaats vindt. Het orgaan „Beurs en Bedrijf’* vai\ 24 Augustus j.l. komt ons nu echter onthullen, dat ook met die zoogenaamde executoriale verknopingen gesmijgeld wordt, iVele „waarden”, speciaal incourante en overkoopbare, die met executie niets te maken hadden, kwamen in executorialen verkoop, In werkelijkheid was er echter van executie geen sprake, doch waren het verkapte gewone effecten-veilingen, waar niet zelden de koersen nog eens extra gedrukt werden. Ofschoon bij zulk een verkapte executoriale verkooping de mogelijkheid ópen stond om „op te houden’’, de koop dus niet toe te wijzen omdat niet hoog genoeg werd geboden, werd desondanks de verkoop toch toegewezen. Het bovengenoemde orgaan schrijft dan ook: „’t Was dikwijls ergerlijk om aan te zien tegen welke „afbraak”-prijzen op dergelijke wijze een fonds voor in moeilijkheid verkeerenden werd opgeruimd.” Om aan te toonen dat voor praktijken als hier bedoeld niet de minste aanleiding behoeft te bestaan, verwijst de schrijver in „Beurs en Bedrijf’-’ naar een geval van z.g. executorialen verkoop van gewone en preferente aandeelen der N. V. „IJselwerf”. We zullen dat deel in z’n geheel overnemen: „Een sprekend staaltje hiervan deed deze week zich voor, toen f 4000 aandeelen IJselwerf executoriaal werden verkocht tegen 5J pCt. en f 1000 preferente aandeelen dézer Mij. tegen 20 pCt. Abnormaal laag kwamen deze prijzen mij voor en ik heb dan ook het dezer dagen verschenen jaarverslag er eens op nagezien, waaruit ik inderdaad meen te mogen afleiden dat de bestede prijzen verre onder de intrinsieke waarde liggen. De maatschappij heeft een aandeelenkapitaal yan f 1.800.000, waarvan f 1.300.000 gewone aandeelen en f 500.000 8 pCt. preferente aandeelen. Ze bezit goed ingerichte en yan de laatste hulpmiddelen voorziene scheepswerven te Kampen en te Gorinchem, waarop o. a. vorig jaar en dit jaar zeevrachtschepen voor de Kon. Ned. Stoomboot-Mij. werden gebouwd, evenals zeestoomschepen voor gouvernementsrekening. Bovendien controleert ze een machinefabriek te Utrecht, waardoor ze in staat is de schepen onder eigen beheer kant en klaar af te leveren. Over 1919 en 1920 werd op de gewone aandeelen telkens 15 pCt. uitgekeerd en in 1921 op de preferente aandeelen 5 pCt. De winst over 1921,, plus de gekweekte intrest bedroeg n.l. slechts f 28.069.77, doordat de directie gemeend heeft f69.271.27J te moeten afschrijven en ’t overigens van zelf spreekt dat ook deze Mij. de gevolgen van de crisis niet heeft kunnen ontgaan. Hef verslag wijst hierop natuurlijk en zegt dat het in het afgeloopen jaar niet is mogen gelukken een order van eenige beteekenis te boeken ; doch voor het geheele loopende boekjaar is de werf Gorinchem nog varf werk voorzien. Wel vóórziet de directie

niet dat de resultaten hieruit tot een gunstige ontwikkeling zullen komen zoo geen nieuwe loonende opdrachten worden verkregen, doch dit is een situatie, waarmede thans bijna elke industrie te kampen heeft. Dit op zichzelf wettigt nog niet een koers van 5J pCt. Wanneer wede balans raadplegen dan zien we tegenover f 476.357 debiteuren, een post crediteuren van slechts f 198.820, De debiteuren zijn, gezien de opdrachtgevers, natuurlijk goed. .Voorts vinden we dat van de schepen in aanbouw ad f 2.310.527, nog slechts f 1.511.746 is afgerekend, uit welk een en ander valt af te leiden dat aan middelen meer dan 1 millioen beschikbaar is, terwijl nog een reserve aanwezig is van f 265.510, makende totaal ruim f 1.300.000 zijnde het preferente aandeelenkapitaal geheel en het gewone aandeelenkapitaal voor c.a. 60 pCt. Waar, naar ik vernam gebouwen, terreinen, voorraden, gereedschappen, werktuigen, enz. tot een totaalbedrag van bijna 1 millioen gulden zeer voorzichtig getaxeerd zijn, zak men moeten toegeven dat koersen van 5J pCt., resp. 20 pCt. voor gewone en preferente aandeelen veel te laag zijn. ’t Ware te wenSchen dat bij executies de geldgevers zich meer verstonden met de makelaars over de werkelijke waarde van te executeeren onderpanden, vooral wat incourante fondsen betreft en zoo mogelijk een koers kan worden vastgesteld waartegen zelf werd ingekocht. Het spreekt vanzelf dat zulk een koers zoodanig zou zijn dat risico zoo goed als uitgesloten is, doch in ieder geval zou zoo’n prijs een afbraakkoers veelal overtreffen, wat in het belang zou zijn zoowel van den geldgever als yan den geëxecuteerde.” Het behoeft wel geen nadere toelichting, dat een onderneming die op een wijze als hierboven geschetst, haar aandeelen kunstmatig naar omlaag gedrukt ziet, daarvan geen voordeel geniet al was het alleen maar met het oog op haar credietwaardighcid. Het zou ons Siberisch koud kunnen laten, of een aantal menschen het slachtoffer wordt van speculatiezucht, indien toch ook weer niet vanuit een ander oogpunt bezien, de waardedaling van aandeelen in diverse ondernemingen van ons beteekenis zou Toen van diverse ondernemingen in onze industrie de koersen der aandeelen hoog waren opgevoerd, ontzegde men ons het recht, om daarop een beroep te doen ter bevordering van lotsverbetering van de betrokken arbeiders. Thans echter, nu de koersen laag staan en naar we veilig kunnen aannemen, veel lager dan den werkelijken toestand gedoogt, is het ons alreeds overkomen, dat die lage koersen door de ondernemers werden uitgebuit om ons duidelijk te maken dat loonsverlaging gemotiveerd was. Wij zijn het met den schrijver in „Beurs en Bedrijf** eens, dat sommige ~afbraak”-kocrsen geen graadmeter zijn voor den toestand der ondernemingen. Een verzoek. In „De Metaalarbeider” van 19 'Augustus 1.1, komt een artikel voor, getiteld: „Directe Actie”, onderteekend door A. J. P, H. Daarin wordt geschreven over de staking der sjouwerlieden bij du Croo en Brauns, De volgende passage komt er in voor; En op een desbetreffende vraag vaneen regeeringsbeambte antwoordde de Arasterdamsche bestuurder yan den Algem, Ned. Metaalbewerkersbond, de heer ,Van Zijl; „onze 4 leden die aan die staking hebben deelgenomen en weigerden ons advies; „o nmid d e 11 ij k het werk te hervatten’* op te volgen, zijn door ONS GEROYEERD,” Naar aanleiding daarvan verzonden wij aan den schrijver,, den secretaris der Landelijke Federatie van Metaalarbeiders, het volgende schrijven*:; Mijnheer de secretaris. Naar aanleiding yan uw artikel „Directe Actie”, voorkomende in „De Metaalarbeider’* yan 19 Augustus ld., waarin u mijn naam noemt In verband met een uitlating door mij gebezigd tegenover een regeeringsbeamte, heb ik de eer u te verzoeken mij den naam van den betreffenden -ambtenaar te willen noemen. Tevens verzoek ik u vriendelijk bij de in uw artikel genoemde 4 personen, inmiddels tot de Landelijke Federatie toegetreden, te willen informeeren of het juist is dat zij „door ons geroyeerd” zijn. Hun namen en adressen zijn als volgt; Jan Smit, Weverstraat 612, R. A. Baanders, Pieter Aertzstraat 29b, H. v. Ling, St. Nicolaasstraat 24* en W. Snijders, Comraclinstraat 30A huis. Uw antwoord met belangstelling tegemoet ziende, verblijf ik inmiddels, Groetend, W, v. ZIJLL’, secr.-penningm. Afd. Amsterdam Alg, Ned. Metaalbew. Bond.

Mensch en Maatschappij. ! Menigeen onder ons heeft zich wel eens j afgevraagd; „Ben ik nu alleen geboren om | als lastdier voor anderen te dienen ? Waar- j toe dient al dat zwoegen; waarvoor leef ik ! eigenlijk, welk doel heeft die heele beschaving, die veelgeprezen samenleving?” Nu, waarde makkers, dergelijke, vaak moedelooze, wanhopige yragen zijn wel verklaarbaar en eischen ook wel beantwoording, i reden waarom wij zullen trachten, zonder | ons in hypothesen en theorema’s te verdie- j pen, een eenvoudig beeld ter beantwoording ; te geven. Arbeid is een natuurlijke behoefte van den mensch; want afgezien dat arbeid het product van kracht met afgelegden weg is, dus t-eeds de groei der planten, door opzuiging der voedingssappen uit de moeder aarde, arbeid is, dus ook het zoeken en verschaffen van voedsel door de dieren, het bouwen yan nesten enz., heeft de mensch, naarmate hij beschaafder is, talrijker en uiteenloopender behoeften, moet dus, om daaraan te voldoen, arbeiden. De natuur geeft ons wel alles wat wij ter voldoening van onze behoeften noodig hebben in ruime mate, maar zij eischt van ons, dat wij haar deze gaven door harden arbeid ontwoekeren. Wij moeten deze natuurgoederen verwerken, bruikbaar maken, ze transporteeren en stapelen naar en op de plaats waar ze verbruikt worden. Dat alles eischt arbeid en daarom is arbeid, onafhankelijk van alle vormen van samenleving, een eeuwig* durende noodzakelijkheid. Hoe meerde behoeften verhoogd en verveelvoudigd worden, hoe meer dat ook met den daarvoor benoodigden arbeid zal geschieden, omdat alleen bij hooge arbeidsresultaten een hooge voldoening aan behoeften bestaat. De ontwikkeling der menschheid uit den dierlijken via halfdierlijken staat tot de hoogte der beschaving leert ons, dat deze opklimming op de verhooging der arbeidsprestaties berust. Naturlijk is de arbeid op zichzelf voor de menschen een behoefte, omdat zij hun een natuurlijke vermakelijkheid biedt, zonder welke bun leven eentonig zou zijn. Als hij echter te veel verhoogd, te eentoonig wordt, te veel inspanning vereischt, verwekt hij lusteloosheid, wordt als drukkende last gevoeld. Doordat besef geprikkeld, heeft de menschheid yan ouds gepoogd haar arbeidsinspanning te verlichten en tegelijk de arbeidsprestatie te verhoogen. Als een roode draad loopt door de geschiedenis der menschheid het streven om met een minimum van menschelijken arbeid, met de minst mogelijke krachtsinspanning, een zoo hoog mogelijk resultaat, zoo hoog mogelijke arbeidsopbrengst te bereiken. Ten einde dat te bereiken, hebben zij, na den dierlijken staat verlaten te hebben, allerlei middelen aangewend. Zij hebben gereedschappen uitgevonden en volmaakt, hebben dieren getemd en afgericht, natuurkrachten tot hun dienst gedwongen. • Als men de vermindering van inspanning en de vermeerdering der arbeidsopbrengst juist beoordeelen wil, behoeft men maar de werkzaamheid yan een oermensch, die het land met zijn handen omwoelde, te vergelijken bij die yan den moderrten landbouwer, die met zijn stoom of motorploeg het land bewerkt. Eveneens de prestatie van een oermensch, die met moeite en uiterste inspanning boomstammen en steenen verplaatst met een locomotiefmachinist, die een spoortrein vaneen paar honderd meters lengte doet voorttrekken. Dat onderscheid, dat men op alle gebieden van menschelijken arbeid kan opmerken, weerspiegelt de zegepraal van het menschelijke intellect over de natuurkrachten. De dekking der behoeften wordt echter niet alleen door het arbej* d en, het verrichten vaneen of andere menschelijke werkzaamheid verkregen, daarbij behoort ook het huishouden, namelijk het samenvatten van verschillende afzonderlijke arbeidsverrichtingen tot ’n éénheid. Een huishouding is dus een organisch beeld, een organisme waarin onderling verschillende werkzaamheden dienst doen voor een gemeenschappelijk doel, in elkaar grijpen en een collectief geheel scheppen. In den landbouw, b.y. ineen boerenhofstede, worden achter- en naast elkander allerlei tot het geheel beboerende werkzaamheden verricht en het resultaat yan dezen gezamen-1 ij ken arbeid zijnde yoortgebrachte benoodigdheden; ineen groote onderneming worden honderdtallen van deelarbeid er snaar een bepaald plan ter vervaardiging yan gebruiksartikelen gebezigd. Het wezen eener economie pf huishouding bestaat in het planmatige, inde regeling en verdeeling der afzonderlijke werkzaamheden, inde zuinige en doelmatige aanwending der materialen en arbeidskrachten, der gebruikmaking van volmaakter gereedschappen en werkwijzen. Economie, het ideaal der kapitalistische huishoudmethode, beteekent dus een organisatie yan den arbeid, waarin alles tijdig op de juiste plaats geschiedt, waarin niets verspilt, maar alles subtfel en zuinig wordt aangewend waarbij elke verkwisting gemeden,

waarin alle krachten tot een massale kracht en op een gemeenschappelijk doel, d ê hoogste prestatie, worden gericht. Zonder kijf heeft het kapitalisme in dat opzicht het zeer ver gebracht en met ver-, bazing slaan wij gade, tot welke hoogte de techniek en daarmede de prestatie van den menschelijken arbeid geklommen is. Echter tot nadeel van het proletariaat heeft het kapitalisme daarbij vergeten, dat inde huishouding niet alleen voortbrengingsmiddelen, maar ook menschen worden gebezigd. Het heeft door de techniek de menschen vergeten, het beginsel der economie hoog gehouden, maar het beginsel der menschelijkheid met voeten getreden. Dat is wel het kenmerkende van het kapitalisme, dat het technisch arbeidsprestaties van hooge waarde voortbrengt op kosten van menschelijke kracht, gezondheid en geluk. Als een bedrijf hooge prestaties toont en daarom groote overschotten afwerpt, noemt men dat een raodelbedrijf en de bedrijfsleiding oogst waardeering en lof, al mochten ook dein dat bedrijf werkzame menschen te gronde gaan. Daarmede bemoeit de kapitalist zich niet, hij neemt geen persoonlijk aandeel aan het wel of wee van zijn arbeiders, welke voor hem uitsluitend het middel zijnde prestaties en opbrengst te verhoogen. Er ontbreekt, als regel, elke band tusschen kapitalist en proletariër; zij staan vreemd, meestal vijandelijk tegenover elkaar. De kapitalist denkt en voelt economisch, zake 1 ij k', ni et me nschel ij k; hij hecht uitsluitend waarde aan een technisch hoogen staat van zijn onderneming, de weelvaart van zijn arbeiders is voor hem b ij zaa k. Daaruit wordt verklaarbaar hetgeen elk menschenvriend verontwaardiging moet inboezemen, dat namelijk .de ondernemer zijn levenlooze productiemiddelen hooger schat dan zijn levende arbeiders. Daarom verlangt hij sparing van zijn productiemiddelen, drijft echter roofbouw met de arbeidskracht, gezondheid en welvaart van zijn loonslaven. Hij verlangt dat zijn werktuigen enz. gespaard, zijn ruw- en hulpmaterialen (steenkolen, olie, verf, enz.) zuinig gebruikt worden en zet alles op stelten als hij bemerkt dat zijn arbeiders niet zorgvuldig met zijn eigendom omgaan. Of met hun arbeidskracht, hun eenigst, kostbaarst huishoudelijk eigendom, sparend wordt omgegaan, laat hem koud, De oorzaak daarvan ligt daarin, dat de vernieuwing en aanschaffing der beschadigde productiemiddelen kosten veroorzaken, terwijl een te gronde gerichte arbeider zonder onkosten dan de bijdragen voor invaliditeitsverzekering, waartoe de wet hem noopt, vervangen kan worden, Als een werktuig geruïneerd wordt door onverschillige behandeling kost het hem een aanzienlijk bedrag om liet te laten herstellen of een nieuw aan te schaffen; als echter een arbeider door overmatige inspanning geruïneerd is, telefoneert hij even naar de arbeidsbeurs om een nieuwen, waarover hij in tijden van werkloosheid te kust en te keur kan beschikken. Uit deze nuchtere feiten blijkt den kapitalist, dat in het maatschappelijke zakenleven alleen de productiemiddelen, echter mier de arbeiders, waarde hebben. Naar deze overtuiging regelt zich zijn doen en laten, en zoo is het verklaarbaar dat inde kapitalistische maatschappij de techniek de hoofdzaak is, dat echter daarbij de menschelijkheid inde modder verstikt. Deze toestand wordt door den denkenden proletariër in klimmende mate als onrechtvaardig, onmenschelijk en onhoudbaar gevoeld; zijn rechtvaardigheidsgevoel, zijn eigenwaarde verzetten zich daartegen. Hij erkent en voelt het monsterachtige, dat productiemiddelen, dieren, zaken, enz. hooger geschat worden dan de menschen. Om deze reden streeft hij naar een grondige omvorming van ons maatschappelijk zakenleven. De mensch zal het centrum der maatschappij worden, de productiemiddelen zullen de dienaars en helpers der menschen worden. Wij willen een hoogen trap van maatschappelijk leven beklimmen, opdat wijde grootstmogelijke prestaties bereiken en zoo hoog mogelijke opbrengsten putten, maar daarbij willen wij nooit vergeten dat de menschelijkheid de basis onzer huis* houding, onzer samenleving moet zijn. De proletariër zal eerst mensch en daarna arbeider zijn, want we werken wel om te leven, maar wij leven niet om te werken. Ineen socialistisch georganiseerde huishouding of maatschappij zal er nauwkeurig voor gezorgd worden, dat de levende mensch_ gespaard wordt, opdat zijn gezondheid, menschengeluk en arbeidskracht geen schade lijdt. Reeds nu, inde kapitalistische maatschappij, moeten wij pogen dat beginsel te doen doordringen, opdat eindelijk toestanden verwijderd worden, waarin de kapitalisten enorme’overschotten of winsten uit arbeidsprestatie en handel, ten koste der arbeiders en der verbruikers (voor ’t overgroote deel arbeiders) putten (beter uitbuiten), terwijl de arbeiders lichamelijk en geestelijk ten achter raken, hun zelf nog bij zakenslapte, dus werkloos-